GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 12 december 2007
Rekestnummer. : 230-H-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06/3779
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. M.G. Cantarella,
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E.A.E.G.J. Libosan.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 16 februari 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 20 november 2006.
De man heeft op 9 maart 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 14 maart 2007 en 17 oktober 2007 aanvullende stukken ingekomen. Bij faxbrief ingekomen bij het hof op 19 april 2007 deelt de procureur van de vrouw mee ter completering van de stukken een kopie kennisgeving echtscheiding te hebben bijgevoegd, welke door het hof echter niet is ontvangen. Tevens is bij voormelde brief het petitum van het beroepschrift van de vrouw gecorrigeerd.
Op 31 oktober 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. T. Venneman, en de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.T.B.J. Libosan-Besjes. De verschenen personen hebben het woord gevoerd.
De advocaat van de man heeft zijn verzoek in hoger beroep aangevuld in die zin dat hij, voor het geval het hof een partneralimentatie zou vaststellen, subsidiair verzoekt de alimentatieplicht te beperken tot de duur van het huwelijk.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN DE VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage. Bij die beschikking is onder meer het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van partneralimentatie afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Volgens mededeling van de zijde van de vrouw is de echtscheidingsbeschikking op 19 maart 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is of de man alimentatie ten behoeve van de vrouw verschuldigd is en, zo ja, tot welk bedrag.
2. De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt: ten aanzien van de partneralimentatie, en opnieuw recht doende het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partneralimentatie ad € 250,- per maand alsnog toe te wijzen.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt daarbij de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek van de vrouw in hoger beroep als ongegrond te ontzeggen met bekrachtiging van de bestreden beschikking, zonodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden. Voor het geval het hof een partneralimentatie zou vaststellen, verzoekt de man subsidiair de alimentatieplicht te beperken tot de duur van het huwelijk.
4. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek om partneralimentatie heeft afgewezen. Volgens de vrouw, die op basis van een twintigurencontract werkt als voedingsassistente, heeft zij behoefte aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Zij voert daartoe aan dat zij met ingang van de maand september 2006 minder is gaan werken dan de periode daarvoor, waarin zij meer uren dan uit haar oorspronkelijke arbeidsovereenkomst zou volgen, werkte. De vrouw onderbouwt haar behoefte tevens met de stelling dat zij met ingang van 2 oktober 2006 een aanvullende bijstandsuitkering geniet.
5. De man stelt zich op het standpunt dat het petitum van de vrouw onbegrijpelijk is geformuleerd, zodat zij in haar beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De man bestrijdt voorts dat er sprake is van behoeftigheid aan de zijde van de vrouw. Hij is van mening dat de rechtbank het inleidende verzoek van de vrouw betreffende de partneralimentatie terecht heeft afgewezen. Volgens de man heeft de vrouw in eerste aanleg expliciet verklaard dat zij, toen zij extra geld nodig had om jegens de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan te tonen dat zij over voldoende bestaansmiddelen beschikt om een van haar kinderen uit Suriname over te laten komen, in staat was meer te werken. Gedurende een half jaar heeft de vrouw hiertoe voltijds gewerkt, zodat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vrouw in staat moet worden geacht haar huidige werkzaamheden wederom zodanig uit te breiden dat zij volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien, aldus de man.
6. Het hof overweegt als volgt. Nu de procureur van de vrouw het petitum bij brief van 19 april 2007 in de hiervoor weergegeven zin heeft gecorrigeerd, is de door de man aangevoerde onbegrijpelijkheid, wat daarvan ook ware, teniet gedaan en behoeft diens ontvankelijkheidsverweer geen nadere bespreking.
7. Met betrekking tot de behoeftigheid overweegt het hof als volgt.
De vrouw heeft de kosten van haar levensonderhoud in de als produktie 1 bij de brief van 17 oktober 2007 overgelegde berekening begroot op € 913,61 per maand. De man heeft deze begroting uitsluitend voor wat betreft de woonlasten, premie ziektekostenverzekering en de kosten begrafenisverzekering betwist.
De vrouw had uit haar werkzaamheden als voedingsassistente bij [naam instelling] gedurende twintig uren per week op de datum van ontbinding van het huwelijk een inkomen van € 780,06 bruto per maand exclusief vakantietoeslag, hetgeen blijkens de overgelegde salarisspecificaties neerkwam op € 671,- netto per maand, ofwel € 705,- per maand inclusief vakantietoeslag.
Veronderstellenderwijs uitgaand van de juistheid van de door de vrouw overgelegde berekening van haar kosten van levensonderhoud, komt zij maandelijks € 208,61,- netto tekort.
Gegeven dat van een alimentatiegerechtigde mag worden verwacht dat hij zich inspant om zelf in de kosten van levensonderhoud te voorzien en voorzover hij daartoe niet in staat is aanspraak heeft op een uitkering in de kosten van levensonderhoud zijdens de alimentatieplichtige, komt het geschil in hoger beroep neer op de vraag of de vrouw redelijkerwijs in staat kan worden geacht tot een bedrag van € 208,61,- netto per maand aanvullende inkomsten uit arbeid te verwerven.
8. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De vrouw heeft geen grief gericht tegen de vaststelling door de rechtbank dat de vrouw er in haar huidige functie in is geslaagd om gedurende zes maanden voltijds werk te verrichten. Gelet hierop ligt het in de rede dat de vrouw haar werkzaamheden wederom voor de volle werktijd zal verrichten, althans substantieel zal uitbreiden en daarmee een zodanig inkomen zal verwerven dat zij geheel in de kosten van haar levensonderhoud kan voorzien. Daaraan doet niet af dat de vrouw, zoals zij ter terechtzitting heeft gesteld, zich dient te ontzien vanwege last die zij aan haar heupen heeft veroorzaakt door een gescheurd bekken en daarom niet veel kan lopen. Nog daargelaten dat de vrouw niet heeft gemotiveerd waarom deze toestand kennelijk geen belemmering vormde voor de hiervoor in overweging genomen voltijds werkzaamheden gedurende zes maanden, heeft zij geen enkel bewijsstuk overgelegd waaruit kan blijken dat haar lichamelijke toestand medische beperkingen oplevert om arbeid te verrichten.
Het hof verwerpt als na tegenspraak onbewezen de stelling van de vrouw dat er geen mogelijkheid tot uitbreiding van betaalde werkzaamheden beschikbaar is. Weliswaar stelt de vrouw dat zij vergeefs heeft getracht haar uren bij haar huidige werkgever uit te breiden, maar zij heeft nagelaten met bescheiden aannemelijk te maken dat zij daartoe zodanige inspanningen heeft ondernomen als van haar als alimentatiegerechtigde mag worden verwacht. Daarbij denkt het hof aan gemotiveerde schriftelijke afwijzingen van bij de werkgever van de vrouw zonder voorbehoud ingediende verzoeken om de werkzaamheden te mogen uitbreiden. Voorzover bij de huidige werkgever geen uitbreiding van de uren mogelijk is, zou van de vrouw ook mogen worden verwacht bij een andere werkgever aanvullende werkzaamheden te aanvaarden. Dat de vrouw daartoe het nodige heeft ondernomen heeft zij evenmin aangetoond. Weliswaar stelt de vrouw dat zij daartoe bij haar huidige werkgever een zogenaamd nul-urencontract zou moeten aanvaarden met als gevolg dat zij haar vaste inkomen verliest, maar zonder nadere door de vrouw niet gegeven gedocumenteerde onderbouwing acht het hof dat niet aannemelijk. Tenslotte heeft de vrouw er nog op gewezen dat aan de haar sedert najaar 2006 onafgebroken toegekende bijstandsuitkering een sollicitatieverplichting is verbonden. Naar het oordeel van het hof kan uit de enkele omstandigheid dat de naleving van de sollicitatieverplichting kennelijk geen invloed heeft gehad op het recht op bijstand evenwel niet worden afgeleid dat de vrouw ook bij voldoende inspanning haar betaalde werkzaamheden niet had kunnen uitbreiden.
9. Nu de vrouw niet heeft aangetoond dat zij ondanks de redelijkerwijs van haar te vergen inspanningen niet in staat is om door uitbreiding van haar werkzaamheden geheel in de kosten van levensonderhoud te voorzien, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de vrouw niet behoeftig is en haar verzoek tot vaststelling van alimentatie op goed gronden afgewezen, zodat de grief van de vrouw faalt.
10. Gelet op het vorenstaande dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Dusamos en Bouritius, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2007 .