ECLI:NL:GHSGR:2007:BC1555

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
859-D-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
  • A. van Nievelt
  • M. Mink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en het belang van de minderjarige in het familierecht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank te Dordrecht betreffende de omgangsregeling tussen de vader en hun minderjarige dochter, geboren in 1996. De moeder is van mening dat de rechtbank ten onrechte de vader ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek tot wijziging van de omgangsregeling. Zij stelt dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek, dat een wijziging van de omgangsregeling mogelijk maakt. De moeder betoogt dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn en dat de wijziging niet in het belang van de minderjarige is, omdat dit haar geestelijke en lichamelijke ontwikkeling zou schaden. Daarnaast stelt zij dat de vader niet geschikt is om de wijziging vorm te geven, onder andere vanwege zijn narcistische persoonlijkheidsstoornis.

Het hof heeft de zaak op 26 september 2007 mondeling behandeld, waarbij zowel de moeder als de vader aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De minderjarige is in raadkamer gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de vader terecht ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek, omdat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. De vader heeft aangegeven dat hij nu in staat is om vaste weekenden te reserveren voor de omgang met de minderjarige.

Het hof heeft ook de grieven van de moeder beoordeeld en geconcludeerd dat de huidige omgangsregeling redelijk verloopt. De minderjarige heeft aangegeven dat zij zich prettig voelt bij de huidige regeling en niet klaar is voor een ruimere omgangsregeling. Het hof heeft de ouders aangeraden om een mediator in te schakelen om hun communicatie te verbeteren in het belang van de minderjarige. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en een nieuwe omgangsregeling vastgesteld, die uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 31 oktober 2007
Rekestnummer. : 859-D-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-7031
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. E.M. van Hilten-Kostense,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. R.A. Kaarls.
Als informant is aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 28 juni 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Dordrecht van 16 mei 2007.
De vader heeft op 31 juli 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 16 juli 2007 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 27 juli 2007 laten weten niet ter terechtzitting aanwezig te zullen zijn.
Op 26 september 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. Z. Gademan, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. van Ravenhorst. De verschenen personen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. De hierna te noemen minderjarige is in raadkamer gehoord.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Dordrecht. Bij de bestreden beschikking is een omgangsregeling tussen de vader en de hierna te noemen minderjarige vastgesteld.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige], geboren [in] 1996, verder: [de minderjarige]. [De minderjarige] is door de vader erkend. De moeder heeft het ouderlijk gezag en [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans het verzoek van de vader alsnog af te wijzen en te bepalen dat de omgangsregeling zoals door de vader en de vrouw op 28 september 2005 overeengekomen en welke inhoud in de beschikking d.d. 14 juni 2006 door de rechtbank Dordrecht is opgenomen, onverminderd van kracht is en nagekomen dient te worden.
3. De vader bestrijdt haar beroep.
4. In de eerste grief betoogt de moeder dat de rechtbank de vader ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek tot wijziging van de omgangsregeling. De moeder voert daartoe aan dat niet is voldaan aan een van de vereisten vermeld in artikel 1:377e, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, op grond waarvan een omgangsregeling gewijzigd kan worden, zodat de rechtbank niet had kunnen toekomen aan de vraag of wijziging en zo ja, in welke zin, dient te geschieden. Zo is geen sprake van gewijzigde omstandigheden sinds de eerdere omgangsbeslissing dan wel is geen sprake van onjuiste of onvolledige gegevens bij het nemen van de eerdere omgangsbeslissing.
In de tweede grief stelt de moeder zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de vader strekkende tot wijziging van de omgangsregeling heeft toegewezen. De moeder voert daartoe aan dat de wijziging van de omgangsregeling niet in het belang van [de minderjarige] is, omdat dit ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke en/of lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige], dan wel anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige]. Zo is de vader niet geschikt dan wel niet in staat om deze wijziging vorm te geven, omdat zijn woonruimte daartoe ongeschikt is en hij lijdt aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis.
In de derde grief betoogt de moeder dat de rechtbank bij de beoordeling van het geschil er ten onrechte van is uitgegaan dat de vader en zij hebben samengewoond. De moeder voert daartoe aan dat, alhoewel de vader en zij een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, zij nimmer met elkaar hebben samengewoond. Zij hadden een zogenoemde LAT-relatie met elkaar.
Tot slot betoogt de moeder in de vierde grief dat de rechtbank bij de beoordeling van het geschil er ten onrechte van is uitgegaan dat [de minderjarige] zal instemmen met de wijziging van de omgangsregeling, nu [de minderjarige] die indruk tijdens het gehoor door de rechtbank heeft gewekt. Volgens de moeder heeft het gehoor van [de minderjarige] echter niet op juiste wijze plaatsgevonden, nu [de minderjarige] de aan haar gestelde vragen kennelijk niet heeft begrepen en niet heeft begrepen wat de consequenties van de door haar gegeven antwoorden zouden zijn. [De minderjarige] heeft daarbij aan de moeder te kennen gegeven niet met de wijziging van de omgangsregeling in te stemmen.
5. De vader stelt zich op het standpunt dat hij terecht ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek. De in de beschikking van 14 juni 2006 vastgelegde omgangsregeling betreft immers een omgangsregeling met 'open einden'. De rechtbank kan dan ook verzocht worden tot uitbreiding van deze omgangsregeling, aldus de vader. Voorts stelt de vader dat de moeder en hij wel met elkaar in gezinsverband hebben samengewoond. Zij hebben geruime tijd met elkaar samengeleefd, de ene keer bij hem en de andere keer bij de moeder. Daarnaast is de vader van mening dat zijn woonruimte wel degelijk geschikt is om [de minderjarige] op te vangen en ontkent hij dat hij zou lijden aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Tot slot betoogt de vader dat de omstandigheid dat [de minderjarige] niet zou instemmen met de wijziging van de omgangsregeling het resultaat is van de boosheid van de moeder jegens hem.
Ontvankelijkheid
6. Ten aanzien van de eerste grief van de moeder overweegt het hof als volgt. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg blijkt dat de destijds bij Jeugdzorg overeengekomen en in de overeenkomst van 28 september 2005 neergelegde omgangsregeling op die wijze is ingericht omdat een duidelijke planning noodzakelijk was in verband met de toenmalige baan van de vader. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de vader in zijn huidige functie, die hij sedert ongeveer een jaar bekleedt, vaste weekenden kan reserveren voor de omgang met [de minderjarige]. Er is derhalve in dit opzicht sprake van een gewijzigde omstandigheid, zodat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek.
Overige grieven
7. Ten aanzien van de overige grieven van de moeder overweegt het hof als volgt. Tijdens het kinderverhoor van [de minderjarige] is gebleken dat zij zich plezierig voelt bij de huidige omgangsregeling en dat zij deze graag op dezelfde wijze gehandhaafd wil zien. Zij heeft tevens meegedeeld op te zien tegen een verblijf van een heel weekend bij haar vader, aangezien zij last heeft van heimwee. Ook vindt zij het prettiger thuis tijd met haar vriendinnen door te brengen dan dat deze haar bij haar vader komen opzoeken. Het hof heeft uit de mededelingen van [de minderjarige] de indruk gekregen dat zij thans niet toe is aan de door de vader verzochte ruimere omgangsregeling. De vader heeft ter terechtzitting verklaard rekening te willen houden met de mening van [de minderjarige]. Tevens hebben partijen ter terechtzitting verklaard in aanvulling op de overeenkomst van 28 september 2005, die is vastgelegd in de beschikking van 14 juni 2006 van de rechtbank te Dordrecht, in te kunnen stemmen met iets ruimere omgangstijden, met dien verstande dat wanneer [de minderjarige] van vrijdag op zaterdag bij de vader verblijft, hij haar zaterdags rond 20.00 uur weer thuis zal brengen, en dat in het geval [de minderjarige] van zaterdag op zondag bij de vader verblijft, hij haar zondags rond 18.00 uur weer thuis zal brengen. De moeder heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat zij er geen problemen mee heeft dat, als de vader met [de minderjarige] een dagje op stap gaat, zij wat later bij haar moeder wordt teruggebracht. Daarbij gaat de moeder er wel vanuit dat dit tevoren met haar is doorgesproken. Gelet op het vorenstaande en op het feit dat de huidige omgangsregeling redelijk verloopt, ziet het hof aanleiding een omgangsregeling vast te stellen zoals hierna in het dictum vermeld.
8. Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting verder naar voren is gebracht, is het hof voorts gebleken dat de verhouding tussen de ouders is verstoord, hetgeen kennelijk zijn weerslag heeft op [de minderjarige]. Het hof geeft de ouders dan ook ernstig in overweging een mediator in te schakelen teneinde hun onderlinge communicatie in het belang van [de minderjarige] te verbeteren. Dit geldt temeer daar ter terechtzitting is gebleken dat de moeder voornemens is te verhuizen. Het hof acht het tevens van belang dat de ouders zich inzetten om de bij deze beschikking bepaalde omgangsregeling ten minste een jaar te beproeven, alvorens een eventuele wijziging ter sprake te brengen.
9. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen nadere bespreking aangezien dit niet tot een ander oordeel kan leiden. Dit geldt ook voor de bezwaren van de moeder tegen het kinderverhoor van de rechtbank, nu [de minderjarige] in hoger beroep opnieuw in de gelegenheid is gesteld haar mening kenbaar te maken.
10. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader conform de overeenkomst van 28 september 2005, zoals die is vastgelegd in de beschikking van 14 juni 2006 van de rechtbank te Dordrecht, met dien verstande dat in afwijking van hetgeen is weergegeven onder punt 3 van de overeenkomst het volgende van kracht zal zijn:
- in het geval [de minderjarige] van vrijdag op zaterdag bij de vader verblijft, zal de vader haar vrijdags rond 17.30 uur ophalen van toneelles en haar zaterdags rond 20.00 uur weer thuisbrengen;
- in het geval [de minderjarige] van zaterdag op zondag bij de vader verblijft, zal de vader haar zaterdags rond 17.00 uur bij de moeder ophalen en haar zondags rond 18.00 uur weer thuisbrengen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, van Nievelt en Mink, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 oktober 2007.