ECLI:NL:GHSGR:2007:BC1994

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
762-H-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. Mink
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen in het kader van een conflict tussen ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage, staat de ondertoezichtstelling van vier minderjarige kinderen centraal. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de kinderrechter die de kinderen onder toezicht heeft gesteld van Jeugdzorg. De vader stelt dat de zorgelijke situatie van de kinderen voornamelijk het gevolg is van de weigering van de moeder om omgang toe te staan. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 september 2007 werd vastgesteld dat er overeenstemming was over een omgangsregeling, maar deze is niet gerealiseerd. De vader heeft zijn grieven uiteengezet, waarbij hij betoogt dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. Hij wijst op de negatieve impact van de ondertoezichtstelling op de kinderen en zijn rol als vader.

De raad voor de kinderbescherming heeft echter aangegeven dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen en dat hulpverlening noodzakelijk is. Jeugdzorg heeft bevestigd dat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk is, gezien de emotionele problemen van de kinderen en de spanningen die voortkomen uit de omgangsregeling. Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling in het belang van de kinderen is. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. Tevens heeft het hof aanbevolen om een psychodiagnostisch onderzoek van alle betrokkenen uit te voeren om de huidige patstelling te doorbreken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 19 december 2007
Rekestnummer. : 762-H-07
Rekestnr. rechtbank : JE RK 07-239
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. Z.B. Gyömörei,
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. W. Heemskerk,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
kantoor houdende te Leiden,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 11 juni 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 maart 2007 van de kinderrechter in de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
Op 26 september 2007 is de zaak mondeling behandeld. Het proces-verbaal van deze behandeling bevindt zich bij de stukken. Ter terechtzitting is vastgesteld dat alle betrokkenen zich kunnen vinden in een omgang van de vader met de kinderen, mits onder begeleiding van Cardea en mits tevens een psychodiagnostisch onderzoek plaatsvindt naar de beide ouders en de kinderen.
Gelet op de bereikte overeenstemming omtrent de omgang is de beslissing inzake de ondertoezichtstelling aangehouden en is bepaald dat de mondelinge behandeling zal worden voortgezet op 3 december 2007 te 09.30 uur teneinde Jeugdzorg in de tussentijd in de gelegenheid te stellen om de begeleide omgangsregeling tussen de vader en de kinderen op te zetten onder leiding van Cardea en een psychodiagnostisch onderzoek van de kinderen en de beide ouders te realiseren en over de gang van zaken te rapporteren aan het hof.
Nadien zijn de volgende stukken bij het hof ingekomen:
- een brief van de zijde van de vader, ingekomen op 28 september 2007;
- een fax met bijlagen van de zijde van Jeugdzorg, ingekomen op 28 november 2007;
- een brief met bijlagen van de zijde van de vader, ingekomen op 28 november 2007.
Op 3 december 2007 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn: de vader, (.......), de moeder bijgestaan door mr. A.R.M. van Kempen, de heer O. Ente namens de raad en de heer G.R. Tromp namens Jeugdzorg.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage. Bij die beschikking zijn de na te noemen minderjarigen onder toezicht gesteld van Jeugdzorg van 13 maart 2007 tot 13 maart 2008.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Tijdens de zitting van 3 december 2007 is voorts komen vast te staan dat hetgeen door partijen tijdens de zitting van 26 september 2007 is afgesproken, niet van de grond is gekomen. De omgangsregeling onder leiding van Cardea tussen de vader en de kinderen is niet opgezet en een psychodiagnostisch onderzoek van de kinderen en de beide ouders is niet gerealiseerd, noch is dit aangevraagd.
Het hof zal overgaan tot de beoordeling van de ondertoezichtstelling.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarige kinderen:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 1],
- [kind 2], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 2],
- [kind 3], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 3], en
- [kind 4], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 4],
ook verder gezamenlijk: de kinderen. De kinderen verblijven bij de moeder.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen.
2. De vader verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de bestreden beschikking te vernietigen.
3. De vader schetst in zijn beroepschrift, voordat hij aan zijn grieven toekomt, de voorgeschiedenis van partijen en hun geschil, zoals dit zich naar zijn mening voordoet.
In zijn eerste grief stelt hij dat de kinderrechter ten onrechte heeft beslist dat de in artikel 1:254 lid 1 BW genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. Hij voert hiertoe aan dat de zorgelijke situatie uitsluitend wordt veroorzaakt door de weigering van de moeder om omgang toe te staan. Ter onderbouwing van zijn grief verzoekt de vader zijn verweerschrift in eerste aanleg als hier volledig herhaald en ingelast te beschouwen. Hij verwijst naar alinea 44 en volgende van dit verweerschrift.
In zijn tweede grief stelt de vader dat de kinderrechter ten onrechte overweegt dat de kinderen school verzuimen om aan de vastgestelde omgangsregeling te ontkomen. Volgens de vader zijn het niet de kinderen die willen ontkomen aan de omgangsregeling, maar de moeder. Zij houdt de kinderen weg van school en sluit ze op in huis, met gesloten gordijnen. Verder stelt de vader dat ten onrechte is gesteld dat de kinderen getuigen zijn geweest van agressieve confrontaties tussen de ouders.
In zijn derde grief voert de vader aan dat de kinderrechter ten onrechte stelt dat er signalen zijn van depressieve klachten bij minimaal twee van de kinderen. Volgens de vader zijn er geen depressieve klachten bij de kinderen. Zij hebben klachten als gevolg van het opsluiten in huis, het van school weghouden, en doordat zij bij hun vader worden weggehouden. Daarbij mogen de kinderen de vader niet zien als zij jarig zijn en mogen zij zijn cadeautjes niet ontvangen. Vóórdat de moeder de omgangsregeling niet nakwam hadden de kinderen geen klachten. Voorts stelt de vader dat er sprake is van een conflictsituatie in plaats van een overlegsituatie met de hulpverleners en dat sprake is van een machtsstrijd. De situatie waar hij en de kinderen thans mee te maken hebben is veroorzaakt door het niet nakomen van rechterlijke beslissingen. Er is volgens de vader geen grond voor de ondertoezichtstelling. Volgens de vader zullen allerlei psychologische behandelingen van de kinderen meer problemen veroorzaken dan oplossen.
In zijn vierde grief stelt de vader dat de kinderrechter ten onrechte haar beslissing onderbouwt met de mededeling dat de ouders lijnrecht tegenover elkaar staan en dat zij zich hoofdzakelijk richten op de schuldvraag in plaats van op het belang van de minderjarigen. De vader is het ermee eens dat de moeder niet vrijwillig zal meewerken en dat zij gedwongen zou moeten worden, er is volgens de vader geen andere weg meer mogelijk. De vader betwist dat hij en de moeder lijnrecht tegenover elkaar staan. De omgangsregeling is door partijen in een convenant vastgelegd en bekrachtigd door de rechtbank en het hof. Deze regeling moet worden nagekomen. De moeder weigert dit. De schuldvraag doet niet ter zake, aldus de vader. Het belang van de kinderen staat voorop. Zij hebben er belang bij dat zij zowel de vader als de moeder zien.
In zijn vijfde grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte oordeelt dat Jeugdzorg haar verontwaardiging heeft geuit over de situatie en dat de ouders het belang van de kinderen totaal uit het oog hebben verloren. De vader betwist dit en houdt de moeder verantwoordelijk voor de situatie. Verder acht hij het onredelijk om een gezinsvoogd te benoemen die zijn plaats inneemt en stelt hij dat een eventuele uithuisplaatsing niet een beter alternatief is dan de kinderen aan hem toevertrouwen.
Ter terechtzitting van 26 september 2007 heeft de vader zijn beroepschrift toegelicht en aangevuld. Kort gezegd betoogt hij dat de situatie waar de kinderen en hij mee te maken hebben is veroorzaakt door het niet nakomen van rechterlijke beslissingen door de moeder en Jeugdzorg. De ondertoezichtstelling is volgens de vader op niets gebaseerd. Daarbij werkt de ondertoezichtstelling stigmatiserend. De kinderen hebben inmiddels een hulpverleningsgeschiedenis waar ze nooit meer van af komen, aldus de vader.
De vader stelt verder dat hij niet de mogelijkheid krijgt om tot een inhoudelijke discussie te komen met de raad en Jeugdzorg, dat hij overal buiten wordt gehouden en dat zijn brieven en telefoontjes niet worden beantwoord. Volgens hem zal een ondertoezichtstelling van de kinderen meer problemen veroorzaken dan oplossen. Ter terechtzitting van 3 december 2007 heeft de vader verklaard dat zijn standpunt betreffende de ondertoezichtstelling geen nadere toelichting behoeft.
4. De raad heeft ter terechtzitting van 26 september 2007 naar voren gebracht dat er sprake is van een ernstige bedreigde ontwikkeling van de kinderen, dat hulpverlening noodzakelijk is en dat deze hulpverlening niet in een vrijwillig kader kan worden verleend. De ondertoezichtstelling is volgens de raad noodzakelijk in het belang van de kinderen.
De raad verwijst naar zijn rapport van 25 januari 2007 waaruit blijkt dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd. Er is bij alle vier de kinderen sprake van kindsignalen en emotionele beschadiging. Daarbij worden zij ernstig belast door de stressvolle situatie rondom de omgangsregeling. De ouders hebben verschil in visie omtrent de oorzaken en instandhoudende factoren en zijn niet in staat om hun conflict op constructieve wijze te hanteren, waardoor de kinderen ernstig lijden en niet toekomen aan het verwerken van de echtscheiding en het leiden van een onbezorgde jeugd, aldus de raad. De problematiek rondom de omgangsregeling is zodanig dat de kinderen daaronder te lijden hebben en vormt een bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen. De gevoerde procedures over de omgang alsmede de pogingen tot bemiddeling hieromtrent hebben niet geleid tot normalisering van de verhouding tussen de ouders. Volgens de raad is er geen sprake van een ondertoezichtstelling uitsluitend gericht op het tot stand brengen van een omgangsregeling. De kinderen hebben hulp nodig in verband met een emotionele beschadiging, aldus de raad.
Ter terechtzitting van 3 december 2007 heeft de raad aangevoerd nog steeds achter zijn rapport te staan.
5. Jeugdzorg heeft ter terechtzitting van 26 september en van 3 december 2007 benadrukt dat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk is. Uit de gesprekken met de kinderen is gebleken dat zij zich door de vader belemmerd voelen in hun vrijheid onder andere met buiten spelen en naar school gaan. Ook hebben zij gezegd dat zij geen contact meer willen hebben met hun vader. Jeugdzorg vindt het van belang dat beide ouders en de kinderen worden onderzocht. Bekeken dient te worden waar de knelpunten liggen op het sociaal-emotionele vlak. Uit dit onderzoek moet blijken welke hulpverlening noodzakelijk is. Zeker is dat het belang van de kinderen voorop staat bij Jeugdzorg en dat Jeugdzorg de kinderen niet zal dwingen tot een omgangsregeling met de vader.
Voorts is door Jeugdzorg aangevoerd dat de afspraken die zijn gemaakt ter terechtzitting van 26 september 2007 niet zijn nagekomen omdat de vader weigert zijn medewerking te verlenen.
6. De moeder heeft tijdens beide zittingen naar voren gebracht dat zij zich aansluit bij hetgeen door de raad en Jeugdzorg is betoogd. Verder heeft zij gesteld dat het goed gaat met de kinderen maar dat er weer spanningen zijn sinds de omgangsregeling tussen de kinderen en de vader ter sprake is gekomen. Zo komt [kind 2] weer ’s nachts uit bed en vervalt [kind 1] weer in zijn gedragsproblemen. De moeder acht de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk voor de kinderen en voor haar. De ondertoezichtstelling heeft volgens de moeder rust in het gezin gebracht.
7. Het hof oordeelt als volgt. Uit de aan het hof overgelegde stukken, het verhandelde ter zitting en gelet op de gebeurtenissen in het verleden, de emotionele problemen van de kinderen en de omstandigheid dat de ouders door hun onvermogen om met elkaar te communiceren volledig voorbijgaan aan de belangen van de kinderen ten gevolge waarvan de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd, is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Het hof weegt mee dat door de komst van de gezinsvoogd rust is ontstaan in het gezin van de moeder en de kinderen. De kinderen verzuimen niet langer van school en voelen zich vrij om buiten te spelen. Gelet hierop en mede gelet op hetgeen de raad en Jeugdzorg ter terechtzitting naar voren hebben gebracht, is het naar het oordeel van het hof in het belang van de kinderen om hun ondertoezichtstelling te handhaven. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking bekrachtigen.
8. Het hof overweegt ten overvloede dat naar zijn oordeel een psychodiagnostisch onderzoek van alle betrokkenen raadzaam is teneinde de patstelling waarin partijen nu verkeren, mogelijk te doorbreken.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Mink en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2007.