ECLI:NL:GHSGR:2007:BC2004

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1091-R-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Nievelt
  • M. van Leuven
  • C. Mos-Verstraten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake langdurige uithuisplaatsing en omgangsregeling tussen minderjarige en ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 19 december 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de moeder met betrekking tot de omgangsregeling met haar minderjarige kind, dat in een pleeggezin verblijft. De moeder, bijgestaan door haar advocaat, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 mei 2007 aangevochten, waarin de uitbreiding van de omgangsregeling was afgewezen. De moeder verzocht om een uitbreiding van de omgangsregeling, zodat haar kind, [kind], meer contactmomenten met haar en haar partner zou hebben. De rechtbank had geoordeeld dat de huidige frequentie van de bezoekregeling moest worden gehandhaafd, omdat het kind behoefte had aan stabiliteit in zijn perspectiefbiedende pleeggezin.

De moeder voerde aan dat het belang van het kind zou worden gediend met een intensiever contact met zijn biologische ouders en dat de huidige regeling niet in overeenstemming was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De WSS, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft zich verzet tegen de verzoeken van de moeder en stelde dat de huidige regeling in het belang van het kind was.

Het hof heeft de grieven van de moeder gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat de huidige regeling in het belang van het kind was. Het hof heeft besloten dat er een onafhankelijk onderzoek moest worden ingesteld naar de mogelijkheden voor uitbreiding van de omgangsregeling. De WSS werd opgedragen om dit onderzoek te laten uitvoeren en het hof zou de behandeling van de zaak aanhouden tot 29 maart 2008, om de resultaten van het onderzoek af te wachten. De beslissing van het hof benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van het kind in het kader van omgangsregelingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 19 december 2007
Rekestnummer : 1091-R-07
Rekestnr. rechtbank : J1 RK 07-44
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. W.P. den Hertog,
tegen
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
kantoorhoudende te Amsterdam,
hierna te noemen: de WSS.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de vader.
Als informant is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 1 augustus 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 mei 2007.
De WSS heeft op 21 september 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 9 augustus 2007 en op 22 november 2007 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 26 november 2007 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 28 november 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.D. van Velthoven en namens de WSS: mevrouw M.S. Ramdas en mevrouw K. van Hoorn. Daarnaast zijn mevrouw [x], verder: grootmoeder moederszijde en de vader verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN DE VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 19 februari 2007 van de rechtbank Rotterdam. Bij de tussenbeschikking van 19 februari 2007 is de zaak aangehouden voor verhoor van de WSS, belanghebbenden en van de heer drs. Van Teeffelen. Bij de opvolgende - bestreden - beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de bezoekregeling en het verrichten van een onderzoek naar een netwerkplaatsing, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uitbreiding van de bezoekregeling tussen de moeder en de minderjarige [kind], geboren op [eiseres], verder: [kind], die in een pleeggezin verblijft. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [kind].
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende,
primair te bepalen dat de omgangsregeling tussen de moeder, de partner van de moeder en [kind] zal worden uitgebreid, in die zin dat geleidelijk aan zal worden gewerkt naar een opbouw in de omgangsregeling die ertoe zal moeten leiden dat [kind] gedurende eenmaal per veertien dagen een dag, dan wel een weekeinde bij de grootmoeder moederszijde zal verblijven, dan wel een zodanige omgangsregeling vast te stellen als het hof meent te moeten vaststellen;
subsidiair te gelasten dat de in het beroepschrift genoemde prof. dr. R.A.R. Bullens te Amsterdam, een onderzoek zal verrichten naar de mogelijkheden tot uitbreiding van de contactmomenten tussen [kind] en zijn ouders en de wijze waarop dergelijke contacten moeten plaatsvinden.
3. De WSS bestrijdt haar beroep en verzoekt daarbij het door de moeder ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Uitbreiding omgangsregeling
4. In haar eerste grief stelt de moeder dat de rechtbank in de bestreden beschikking ten onrechte de uitbreiding van de omgangsregeling heeft afgewezen op de grond dat de gezinsvoogd ter terechtzitting heeft aangegeven de huidige frequentie van de bezoekregeling te willen handhaven omdat het om een perspectiefbiedende plaatsing gaat en dat [kind] behoefte heeft aan stabiliteit. De moeder stelt dat het feit dat [kind] in een perspectiefbiedend pleeggezin verblijft, niet behoeft te betekenen dat zij en haar partner maar eens per maand [kind] een uurtje in een kantoor mogen ontmoeten. Bovendien heeft [kind] zich volgens de huidige gezinsvoogd veilig gehecht aan zijn pleegouders, waardoor ook deze grond om het bezoek niet uit te breiden, is komen te vervallen. De moeder stelt dat de heer drs. Van Teeffelen, psycholoog, niet door de rechtbank nader is bevraagd. Hij heeft op verzoek van de moeder te kennen gegeven, dat de bezoekfrequentie te beperkt was en dat de ervaringen van de WSS in het verweerschrift uit zijn verband zijn gerukt en de feitelijke weergave niet correct was. De moeder en haar partner zijn verstandelijk beperkt. Inmiddels zijn zij ervan doordrongen dat zij [kind] niet zelfstandig zullen kunnen opvoeden. Een uitbreiding van de bezoekregeling zou volgens hen geen valse verwachtingen (meer) wekken. De moeder stelt dat [kind] van zijn ouders vervreemd raakt en dat het belang van [kind] is gediend met een intensiever contact met zijn biologische ouders. Zij stellen dat [kind] evenals de ouders in die zin ook recht heeft op familieleven als bedoeld in artikel 8 EVRM met zijn ouders.
5. De WSS stelt dat de heer drs. Van Teeffelen momenteel niet betrokken is bij de hulpverlening van [kind] danwel diens ouders. Hij heeft destijds een intelligentieonderzoek gedaan en heeft daarna, voor het laatst omstreeks december 2005, contact met moeder gehad. Hij heeft geen uitspraak gedaan over de frequentie van de bezoekregeling en is zich ervan bewust dat dit een taak is van de gezinsvoogd. De gezinsvoogd probeert enkele bezoeken buiten te plannen; zo is er een bezoek in de speeltuin geweest. In de toekomst kunnen de mogelijkheden van een verruiming van het contact altijd nog worden bekeken. De WSS is van mening dat nu [kind] in een perspectiefbiedend pleeggezin woont, hij gewend moet raken aan zijn nieuwe opvoeders in de nieuwe situatie. De moeder wordt telefonisch op de hoogte gehouden tussen twee bezoeken in. Omdat er sprake is van een langdurige uithuisplaatsing, is de bezoekfrequentie bepaald op eens per vier weken. In dit geval moet de ouders duidelijk zijn dat zij geen opvoedende taak meer hebben. Zij vervullen de rol van de “ouders op afstand” en is een intensiever contact niet aan de orde. [kind] is gezien zijn leeftijd niet in staat om langer dan een uur intensief contact te hebben. Ter zake van de frequentie van de omgangsregeling heeft de WSS ter terechtzitting gesteld dat de frequentie niet kan worden verhoogd omdat dit de rust en regelmaat in het leven van [kind] zou ondermijnen.
Onderzoek naar netwerkplaatsing
6. In haar tweede grief stelt de moeder dat de rechtbank ten aanzien van haar verzoek tot het verrichten van onderzoek naar de netwerkplaatsing bij de grootmoeder moederszijde heeft overwogen dat er geen aanleiding bestaat om een onderzoek te laten verrichten naar een netwerkplaatsing zoals door de moeder is verzocht, nu de bezoekregeling niet zal worden uitgebreid en [kind] zich thans in een kwetsbare ontwikkelingsfase bevindt. De moeder kan zich niet met dit standpunt verenigen omdat naar haar mening niet valt in te zien op welke wijze een onderzoek naar een dergelijke plaatsing de ontwikkeling van [kind] zou kunnen frustreren. Een nader onderzoek is volgens de moeder gewenst. Tot op heden heeft de raad veel aandacht besteed aan het gebrek aan opvoedkundige vaardigheden en niet of nauwelijks aan de mogelijkheden voor een netwerkplaatsing. De grootmoeder moederszijde betreurt het dat de raad aan een kort gesprek de conclusie heeft verbonden dat zij de verstandelijke beperkingen van de ouders niet erkent en dat daarom plaatsing bij haar geen optie is. Ook de heer drs. Van Teeffelen heeft desgevraagd meegedeeld dat op dit punt nader onderzoek is geboden. Inmiddels is bij grootmoeder moederszijde het besef gekomen dat de moeder en haar partner niet zelfstandig voor [kind] kunnen zorgen. Moeder heeft prof. dr. R.A.R. Bullens bereid en in staat gevonden als onafhankelijk deskundige een onderzoek te verrichten.
7. De WSS acht het niet in het belang van [kind] als hij weer in een andere opvoedingssituatie terecht komt. De WSS stelt dat de raad wel degelijk aandacht heeft besteed aan het netwerk, totdat duidelijk werd dat een plaatsing binnen het netwerk geen optie was. Grootmoeder moederszijde is zeer betrokken bij de moeder, doch het is haar niet gelukt om de moeder de nodige ondersteuning en sturing te bieden, waardoor de professionele hulp beter kon aanslaan.
8. Het hof overweegt dat de grieven van de moeder zich, gezien hun onderlinge samenhang, lenen voor gezamenlijke behandeling. Uit de aan het hof overgelegde stukken en uit het verhandelde ter terechtzitting is zonder meer voor het hof niet voldoende vast komen staan dat op de grond dat [kind] thans in een perspectiefbiedend gezin verblijft, hij behoefte heeft aan stabiliteit, noodzakelijkerwijs volgt dat er slechts contact kan plaatsvinden van één uur in de vier weken. De WSS heeft geen onafhankelijk onderzoek laten verrichten om deze stelling te onderbouwen. Het hof kan zich op basis hiervan onvoldoende een beeld vormen ter beantwoording van de vraag of de omgangsregeling van de moeder kan worden uitgebreid. Het hof komt aan de behandeling van de tweede grief van de moeder niet toe, nu de rechtbank in de redenering waartegen wordt gegriefd ervan uitgaat dat de bezoekregeling niet zal worden uitgebreid. Alvorens op het beroep in volle omvang te beslissen, acht het hof het derhalve noodzakelijk dat een onafhankelijke instantie een onderzoek zal verrichten naar de mogelijkheden, en zo die er zijn, tot de omvang van een verantwoord contact tussen de ouders en [kind]. De WSS dient tot het doen van voormeld onderzoek de opdracht te verstrekken en erop toe te zien dat tijdig voor 29 maart 2008 aan het hof schriftelijk wordt gerapporteerd over het verloop en de resultaten van het onderzoek. Ter terechtzitting heeft de WSS reeds toegezegd om een dergelijk onderzoek door een onafhankelijke organisatie te laten verrichten. In afwachting van voormeld onderzoek, zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden tot zaterdag 29 maart 2008 pro forma.
9. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verzoekt de WSS door een onafhankelijke instantie een onderzoek te doen instellen zoals hiervoor in rechtsoverweging 8 uiteen is gezet en daaromtrent rapport en advies uit te brengen;
houdt de behandeling aan tot zaterdag 29 maart 2008 pro forma, ter fine als hiervoor vermeld;
bepaalt dat de WSS tijdig vóór 29 maart 2008 het hof schriftelijk zal rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Leuven en Mos-Verstraten, bijgestaan door mr. Schaaij als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2007.