GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 19 december 2007
Rekestnummer. : 120-H-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-3199
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. J.C.A. van Tol,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. J.W. van der Kooi.
Als informant is aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 26 januari 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 6 november 2006.
Van de zijde van de vader is bij het hof op 18 april 2007 een aanvullend stuk ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 27 juli 2007 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
De moeder heeft op 13 augustus 2007 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appèl ingediend.
De vader heeft op 31 augustus 2007 een verweerschrift op het incidenteel appèl ingediend.
Op 28 november 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur en de moeder, bijgestaan door haar procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank – voor zover thans van belang – bepaald dat de hierna te noemen minderjarige [kind] bij de vader zal zijn één weekend per veertien dagen van vrijdag ná school tot maandag vóór school, alsmede de helft van de schoolvakanties en de feestdagen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de vader en [kind] (hierna: [kind]), geboren op [geboortedatum].
2. De vader verzoekt het hof, althans zo leest het hof het verzoek, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, bij beschikking – uitvoerbaar bij voorraad – de omgangsregeling vast te stellen zoals deze voorheen was geregeld tussen partijen, waarbij [kind] maandag en dinsdag bij de vader is, van woensdag tot en met vrijdag bij de moeder, de even weekenden bij de moeder en de oneven weekenden bij de vader, althans een beslissing te nemen zoals het hof vermeent te behoren.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt, zo begrijpt het hof, incidenteel de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat [kind] bij de vader zal zijn eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 19.00 uur, alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen. De vader verzet zich daartegen.
4. In zijn hoger beroepschrift klaagt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu geen sprake is van een uitstekende communicatie tussen de vader en de moeder die noodzakelijk is voor de zogenoemde co-ouderschapregeling en de minderjarige gebaat is bij het opgroeien in een rustige omgeving met voldoende structuur, een standaardregeling, zoals door de moeder wordt verzocht, het meest in het belang van [kind] is. De vader voert daartoe aan dat de rechtbank onvoldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom geen sprake is van een uitstekende communicatie en wat onder een uitstekende communicatie moet worden verstaan. De vader is van mening dat wel degelijk sprake is geweest van een goede communicatie tussen hem en de moeder en bestrijdt dan ook dat de regeling niet naar tevredenheid verliep. Verder betoogt de vader dat hij rekening heeft gehouden met de wensen van de moeder en haar nadere informatie over [kind] heeft verstrekt.
Ter terechtzitting heeft de vader zijn hoger beroepschrift toegelicht. Hij heeft daarbij benadrukt dat het in het belang van [kind] is dat de door hem verzochte omgangsregeling wordt vastgesteld omdat [kind] met de door de rechtbank opgelegde omgangsregeling moeite heeft en zichzelf niet is. Voorts benadrukt de vader dat de co-ouderschapregeling prima verliep en dat het derhalve onbegrijpelijk is dat dit nu anders moet.
5. De moeder stelt zich in haar verweerschrift op het standpunt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat geen sprake kan zijn van een zogenoemde co-ouderschapregeling nu er geen uitstekende communicatie tussen partijen is. Volgens de moeder zijn zij en de vader niet in staat om goed met elkaar te communiceren, wat ook blijkt uit de mislukte mediation. Voorts bestrijdt de moeder het standpunt van de vader dat hij haar informeert over het doen en laten van [kind]. De moeder concludeert dat [kind] door de standaardregeling tot rust is gekomen. Zij acht het dan ook niet in het belang van [kind] om de eerdere omgangsregeling weer in te stellen.
Ter terechtzitting heeft de moeder haar verweerschrift toegelicht. Zij heeft daarbij benadrukt dat zij een co-ouderschapregeling niet mogelijk acht omdat daarvoor een goede communicatie tussen partijen, alsmede flexibiliteit, noodzakelijk is. Dit is bij de vader geheel afwezig, aldus de moeder.
6. De moeder betoogt in incidenteel appèl dat het in het belang van [kind] is indien hij tot zondagavond 19.00 uur bij de vader verblijft, omdat zij van plan is met haar huidige partner naar het oosten te verhuizen en het dan te vermoeiend voor [kind] zal zijn indien hij pas op maandag vóór school bij haar wordt teruggebracht.
7. De vader stelt dat het incidenteel appèl niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van enig belang. Het door de vrouw aangevoerde is immers op de toekomst gericht. Daarnaast stelt de vader dat het incidenteel appèl dient te worden afgewezen, nu de moeder haar belang lijkt te laten prevaleren boven het belang van [kind].
8. Het hof overweegt als volgt. Zowel uit de aan het hof overgelegde stukken als uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vader en de moeder niet goed met elkaar kunnen communiceren. Dit vormt een belemmering om tot overeenstemming te komen over een ouderschapsregeling tussen de vader en de moeder. Het hof is dan ook van oordeel dat [kind] het meest gebaat zou zijn bij een gedragsverandering van de ouders ten opzichte van elkaar en meent dat deze gedragsverandering door middel van forensische mediation bewerkstelligd zou kunnen worden. Ter terechtzitting is gebleken dat de vader en de moeder beseffen dat het in het belang van [kind] is dat zij beter leren om te gaan met elkaar en zij hebben er mee ingestemd te trachten het geschil door forensische mediation op te lossen, hetgeen het hof een belangrijke en positieve stap acht. Het hof zal daarom, alvorens over het verzoek tot omgang definitief te beslissen, de behandeling van de zaak aanhouden tot de hierna te vermelden pro forma datum, teneinde van de hierna te noemen deskundige een deskundigenbericht te verkrijgen, in welk deskundigenbericht de onder 11 vermelde vragen zijn beantwoord.
9. Het hof zal als deskundige benoemen mevrouw drs. B. de Vries, postbus 95364, 2509 CJ te ‘s-Gravenhage, met de opdracht tussen de ouders te bemiddelen en gelijktijdig onderzoek te verrichten. Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundige kan zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan omtrent het verloop en voortgang van het onderzoek.
10. Alvorens op het verzoek van de vader een definitieve beslissing te nemen, zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden tot zaterdag 7 juni 2008 pro forma, teneinde het onderzoek en de bemiddeling door drs. B. de Vries te laten plaatsvinden, die de opdracht krijgt onderzoek te verrichten en daarbinnen bemiddelingsgesprekken te voeren, met het doel de communicatie tussen partijen weer op gang te brengen c.q. te verbeteren en het vertrouwen over en weer in zodanige mate te herstellen dat tot afspraken kan worden gekomen omtrent een ouderschapsregeling tussen de vader en de moeder. Het hof acht het wenselijk dat de deskundige [kind] in het onderzoek betrekt. De deskundige heeft zich bereid verklaard dit onderzoek en deze bemiddeling op zich te nemen.
11. Het hof wenst dat de deskundige bij de door haar uit te voeren onderzoek de volgende vragen betrekt:
a. Hoe is de relatie van de ouders? En in dat verband:
- Welk type ruziegedrag hebben de ouders ontwikkeld en wat zijn daarvan de gevolgen?
- Zijn de ouders in staat het eigen aandeel in het ontstaan en voortgaan van hun ruziegedrag te onderkennen?
- Zijn de ouders gevoelig voor interventies met het doel hun conflictstijl in positieve zin te veranderen?
- Is verandering van de conflictstijl tijdens de mediationgesprekken waarneembaar?
- Zal een veranderende conflictstijl voor de ouders een duurzame verbetering in het ouderschap teweeg brengen?
- Is op kortere of langere termijn een overlegsituatie tussen de vader en de moeder denkbaar?
b. Hoe is de relatie van [kind] met respectievelijk de moeder en de vader (met speciale aandacht voor hechting en loyaliteit)?
c. In hoeverre is de moeder als verzorgende ouder in staat [kind] emotionele ruimte te bieden voor contact met de vader?
d. Is een co-ouderschap mogelijk en/of wenselijk, uitgaande van duidelijke spelregels die de ouders in acht nemen?
e. Welke effecten zal de door de moeder voorgenomen verhuizing naar het oosten van het land op [kind] hebben en dienen daar gevolgen aan te worden verbonden? Zo ja, welke?
f. Indien de deskundige [kind] bij het onderzoek heeft betrokken: zijn er vanuit zijn beleving specifieke aandachtspunten?
g. Indien de ouders tijdens het onderzoek geen afspraken omtrent de omgang tussen [kind] en de vader hebben kunnen maken: hoe zou een ouderschapsregeling dan vorm kunnen worden gegeven?
h. Zijn er vanuit het onderzoek aspecten naar voren gekomen die meegenomen moeten worden bij de afweging hoe een eventuele omgangsregeling met de
niet-verzorgende ouder het beste vastgesteld kan worden?
i. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van [kind], mede uitgaande van de vragen die door het hof zijn gesteld?
12. Het hof bepaalt voorshands dat de kosten van de forensische mediation bij helfte voor rekening van ieder der partijen zullen komen. Ieder der partijen zal de helft van het voorschot op de bemiddelingskosten, die voorlopig in totaal worden begroot op € 4.500,- inclusief omzetbelasting, dienen te voldoen, met dien verstande dat, nu de vader op basis van een toevoeging procedeert, zijn deel van het voorschot door de griffier zal worden betaald en voorlopig in debet zal worden gesteld. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vader ter terechtzitting heeft toegezegd dat per 1 januari 2008 de achterstand in de alimentatiebetalingen aan de moeder geheel zal zijn ingelopen.
13. De deskundige dient het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek. Tevens dient de deskundige het hof – bij gebreke van overeenstemming tussen de vader en de moeder – te adviseren omtrent de concrete invulling van een ouderschapsregeling binnen het door de vader en de moeder verzochte. Het belang van [kind] dient daarbij voorop te staan.
14. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de door de vader verzochte ouderschapsregeling, voor zover daarbij wordt verzocht dat de vader gerechtigd is [kind] op de oneven weekenden bij zich te hebben, alsmede daarop aansluitend maandag tot en met woensdag vóór school, voorlopig in het belang van [kind] is. Een zodanige regeling zal dan ook door het hof worden vastgesteld. Het hof overweegt daarbij nadrukkelijk dat deze ouderschapsregeling geldt voor de duur van het onderzoek van de deskundige zoals hiervoor vermeld. Verder neemt het hof in aanmerking dat de vader en de moeder ter terechtzitting met elkaar hebben afgesproken dat [kind] de komende kerstvakantie, van 24 december tot 30 december 2007 (week 52), bij de vader zal zijn.
15. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover het de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling betreft, en bepaalt dat [kind] voorlopig bij de vader zal zijn de oneven weekenden vanaf vrijdag na school, alsmede daarop aansluitend van maandag tot en met woensdag vóór school, en verklaart deze voorlopige omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
alvorens nader te beslissen:
houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot zaterdag 7 juni 2008 pro forma, ter fine als vermeld onder rechtsoverweging 8;
benoemt tot deskundige mevrouw drs. B. de Vries, postbus 95364, 2509 CJ te ‘s-Gravenhage, te bereiken op telefoonnummer 070-3245626 en per e-mail, info@medinu.nl;
bepaalt dat de deskundige haar werkzaamheden niet behoeft aan te vangen voordat de moeder de helft van het bedrag van € 4.500,- te weten: € 2.250,- heeft gestort op bankrekeningnummer 19.23.25.795 ten name van DS 537 A. Arrondissement Den Haag (onder vermelding van: rekestnummer 120-H-07 en de naam van wie de betaling afkomstig is) als voorschot op de nader te bepalen kosten van het deskundigenonderzoek en dat de deskundige vervolgens, na bericht van het hof, haar werkzaamheden zal aanvangen;
bepaalt dat de kosten van de deskundige, wat betreft de helft van de vader, door de griffier zal worden betaald en voorlopig ten laste van ’s Rijskas zullen komen, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 12 bepaalde en draagt de griffier op €2.250,- uit te betalen aan de deskundige;
benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: mr. C. van Nievelt;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat de ouders binnen één week na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken ter beschikking van de deskundige zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige tijdig voor de hierboven vermelde datum het hof zal rapporteren over het verloop en de resultaten van de mediation;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Leuven en Mos-Verstraten, bijgestaan door mr. van der Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2007.