ECLI:NL:GHSGR:2007:BC2051

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
386-H-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mos-Verstraten
  • A. van Nievelt
  • H. Husson
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van alimentatie na echtscheiding en draagkracht van de man

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 19 december 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichting van de man ten behoeve van de vrouw na hun echtscheiding. De man, die in hoger beroep was gekomen van een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, betwistte de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie van € 750,- per maand. Hij stelde dat hij onvoldoende draagkracht had om dit bedrag te betalen en legde een draagkrachtberekening over. De vrouw daarentegen betwistte de stellingen van de man en voerde aan dat hij in staat was om een lagere bijdrage van € 365,- per maand te betalen, wat hij ook al deed na de voorlopige voorzieningen.

Het hof heeft vastgesteld dat de man over voldoende inkomsten beschikt om de door de vrouw gevraagde bijdrage van € 365,- per maand te voldoen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het de alimentatie betreft en de alimentatie voor de vrouw vastgesteld op € 365,- per maand, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het hof heeft geen beslissing genomen over het verzoek van de man om de alimentatieplicht te beperken tot de duur van het huwelijk, omdat de wet bepaalt dat de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege eindigt indien het huwelijk korter dan vijf jaar heeft geduurd en er geen kinderen zijn geboren.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de man om zijn financiële situatie goed te onderbouwen en de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit de alimentatieplicht na een echtscheiding. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en een beslissing genomen die recht doet aan de omstandigheden van het geval.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 19 december 2007
Rekestnummer. : 386-H-07
Rekestnr. rechtbank : 06-5522
[appellant],
wonende voorheen te ‘s-Gravenhage, thans te Amsterdam,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. P. Scholtes,
tegen
[verweerster],
wonende te ’s-Gravenhage,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. J.R. Juriaans.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 19 maart 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 31 januari 2007.
De vrouw heeft op 27 april 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 10 mei en 22 november 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 8 mei 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 7 december 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN DE VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
Bij die beschikking is – onder meer – uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de man met ingang van de datum dat de beschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw zal betalen een bedrag van € 750,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 26 april 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen alimentatie ten behoeve van de vrouw.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking ten aanzien van de door hem te betalen alimentatie ten behoeve van de vrouw (deels) te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de hij geen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw hoeft te betalen, althans een bedrag dient te betalen zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren. Voor zover de man naar het oordeel van het hof een bijdrage in het levensonderhoud verschuldigd is, verzoekt hij de betalingsverplichting te beperken tot de duur van het huwelijk.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof de man in zijn beroepschrift niet te ontvangen, althans het beroep in al zijn onderdelen ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans te bepalen dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal verstrekken van € 365,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, althans een bedrag en met ingang van zodanig tijdstip als het hof zal vermenen te behoren.
4. De man ontkent in zijn beroepschrift dat hij het verzoekschrift in eerste aanleg heeft ontvangen en stelt dat hij niet op de hoogte was van de verweertermijn, waardoor hij niet tijdig op het verzoekschrift van de vrouw heeft kunnen reageren. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de man een voorlopige bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw dient te betalen van € 365,- per maand.
Voorts stelt de man dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie van € 750,- per maand te betalen. De man legt een draagkrachtberekening over waaruit volgens hem blijkt dat hij geen draagkracht heeft.
Hij is daarbij uitgegaan van het volgende:
inkomen € 1.883,- per maand;
lasten:
- kale huur € 333,- per maand;
- premie ziektekosten € 338,- per maand;
- kinderalimentatie kinderen in Ghana € 300,- per maand;
- leges verlenging verblijfsvergunnning € 188,- per jaar;
- belastingdienst € 40,-per maand;
- Wehkamp € 14,- per maand.
Voorts voert de man nog enkele schulden/kosten op die nog in de boedel zitten en waarvan nog niet vaststaat voor wiens rekening zij komen.
Het betreft:
- Duinwaterbedrijf € 25.891,63
- MBS Finance € 125,53 en € 50,-
- Casema € 93,70
- Klingel € 284,57
Ter terechtzitting heeft de man het volgende naar voren gebracht. Het jaarsalaris van de man bedraagt – zoals de vrouw stelt – € 26.785,-. Bij de draagkrachtberekening kan niet uitgegaan worden van het door hem in de aangifte 2006 opgenomen bruto jaarloon van € 43.834,-, nu de man een prestatieloon krijgt bovenop zijn vaste salaris en dat prestatieloon afhankelijk is van de beschikbaarheid van extra werkzaamheden. De huur van de man bedraagt thans € 350,- per maand, de man kan hier echter geen bewijs van overleggen omdat zijn verhuurder in het buitenland zit. De ziektekostenverzekering bedraagt totaal € 255,75 per maand, de aflossing van Wehkamp € 26,- per maand, ook hier heeft de man geen bewijsstuk van. Aan de belastingdienst lost de man een schuld af met een maandbedrag van € 100,-.
De man blijft bij zijn standpunt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage voor de vrouw van € 750,- per maand te betalen.
5. De vrouw weerspreekt in haar verweerschrift dat de man niet tijdig bekend is geworden met het verzoekschrift in eerste aanleg. Het verzoekschrift is volgens haar rechtsgeldig betekend en het verlopen van de verweertermijn is aan de schuld van de man te wijten.
Verder stelt de vrouw dat de man sinds de uitspraak van de voorlopige voorzieningen rechter € 365,- per maand aan haar betaalt en dit ook na de bestreden beschikking – op zijn voorstel en na instemming van de vrouw – nog steeds doet. De man heeft door dit voorstel te doen en door het bedrag van € 365,- per maand regelmatig maandelijks te betalen, aangenomen dat het verstrekken van deze bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw redelijk is, en dat hij bereid en in staat is om genoemd bedrag daadwerkelijk te voldoen, aldus de vrouw.
Met betrekking tot het inkomen van de man stelt de vrouw dat hij het opgevoerde inkomen per vier weken ontvangt. Wat betreft de door de man opgevoerde uitgaven betwist de vrouw de volgende posten: de huur, de kinderalimentatie, de legeskosten en de bijdrage aan de belastingdienst. Ten aanzien van de ziektekostenpremie en de schuld aan Wehkamp refereert de vrouw zich aan het oordeel van het hof.
Wat betreft de schulden/kosten die volgens de man nog in de boedel zitten, voert de vrouw aan dat de vordering van het Duinwaterbedrijf inmiddels is vervallen en dat de rest van de schulden totaal € 503,80 bedragen in plaats van € 553,80 (het bedrag van € 50,- zit al in het bedrag van € 125,53). Ieder der partijen dient voor gelijke delen deze schulden te dragen volgens de vrouw. Op grond van voorgaande heeft de vrouw een draagkrachtberekening opgesteld waaruit blijkt dat de man een bijdrage van € 520,- per maand aan de vrouw zou kunnen betalen. Tot slot voert de vrouw aan dat zij behoeftig is.
Ter terechtzitting heeft de vrouw haar vordering in hoger beroep uitdrukkelijk beperkt. Zij verzoekt het hof thans te bepalen om het verzoek van de man af te wijzen en te bepalen dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal verstrekken van € 365,- per maand. Wat betreft de door de man in zijn beroepschrift opgenomen inkomsten en lasten, alsmede ten aanzien van hetgeen hij hieromtrent ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, stelt zij het volgende. Het hof dient uit te gaan van een huur van € 250,- per maand nu een ander huurbedrag niet is aangetoond. De ziektekostenpremie wordt niet betwist. Wat betreft de door de man opgevoerde kinderalimentatie stelt de vrouw dat de man niet heeft aangetoond dat hij kinderen in Ghana heeft voor wie hij ook een kinderbijdrage moet betalen.
Ook de door de man opgevoerde schuld aan de belasting en de herinrichtingskosten worden door de vrouw betwist. Tevens weerspreekt de vrouw dat de duur van de alimentatieplicht van de man moet worden beperkt tot de duur van het huwelijk.
6. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt naar het oordeel van het hof dat de man over voldoende inkomsten beschikt om – ook als rekening wordt gehouden met alle door hem opgevoerde lasten – de bijdrage van € 365,- per maand, waartoe de vrouw haar vordering ter terechtzitting heeft beperkt, aan haar te betalen. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw betreft en een bijdrage van € 365,- per maand vaststellen.
Nu in de wet is opgenomen dat een verplichting tot levensonderhoud van rechtswege eindigt indien de duur van het huwelijk niet meer bedraagt dan vijf jaren en uit dit huwelijk geen kinderen zijn geboren, zal het hof geen beslissing geven over het verzoek van de man om de betalingsverplichting te beperken tot de duur van het huwelijk. Het hof houdt daarbij tevens rekening met hetgeen is bepaald in artikel 1:157 lid 5 BW.
7. Het hof zal als hiernavolgend beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de bijdrage in de kosten van levenonderhoud van de vrouw betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 26 april 2007, op € 365,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, van Nievelt en Husson, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2007.