ECLI:NL:GHSGR:2007:BC2054

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
391-R-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Bouritius
  • A. van Nievelt
  • M. Mos-Verstraten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de gemeenschap: geschil over kleding en bruidsjurk

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, betreft het een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank te Rotterdam. De vrouw, vertegenwoordigd door procureur mr. A. Ramsoedh, verzoekt de vernietiging van de beschikking waarin de rechtbank heeft overwogen dat zij reeds beschikt over haar kleding, waaronder haar bruidsjurk. De man, vertegenwoordigd door procureur mr. A.M. van Kuijeren, betwist deze stelling en stelt dat de vrouw op 7 april 2006 al haar spullen heeft opgehaald onder politiebegeleiding. De vrouw betwist dit en stelt dat de man haar bruidsjurk en andere kledingstukken nog in zijn bezit heeft.

Tijdens de zitting heeft de vrouw aanvullende argumenten naar voren gebracht, waaronder een verklaring van de politie die stelt dat er op 7 april 2006 geen goederen aan haar zijn meegegeven. De man heeft echter verklaard dat hij geen kledingstukken van de vrouw in zijn bezit heeft en dat zij op de genoemde datum alles heeft meegenomen. Het hof oordeelt dat de vrouw niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar stelling te onderbouwen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de vrouw haar kleding, inclusief de bruidsjurk, heeft ontvangen.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de man om de vrouw in de proceskosten te veroordelen af, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 19 december 2007.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 19 december 2007
Rekestnummer. : 391-R-07
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 06-1314
F2 RK 06-1386
[appellante],
wonende te Rotterdam,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. A. Ramsoedh,
tegen
[verweerder],
wonende te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. A.M. van Kuijeren.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 16 maart 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 20 december 2006.
De man heeft op 20 april 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 12 april 2007 en 21 oktober 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 30 november 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 7 december 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de vrouw mr. A.K. Ramdas, en de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. J. van Veelen-de Hoop, die waarneemt voor mr. P.J. de Bruin. De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Haar advocaat ziet hierin geen aanleiding om de mondelinge behandeling aan te houden. De man en de raadslieden hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN DE VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Rotterdam. Bij die beschikking is onder meer de verdeling van de gemeenschap vastgesteld.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de gemeenschap. Het betreft de kleding en de bruidsjurk van de vrouw, alsmede de sieraden.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt ongegrondverklaring van het beroep en veroordeling van de vrouw tot betaling van de proceskosten.
4. De vrouw stelt in haar beroepschrift dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw reeds beschikt over haar kleding en haar bruidsjurk. De vrouw betwist de stelling van de man in eerste aanleg dat de vrouw haar kleding en haar bruidsjurk al op 7 april 2006 onder politiebegeleiding heeft opgehaald. Deze stelling heeft hij niet met bewijsmateriaal kunnen staven. Nu de vrouw de lezing van de man bestrijdt, had het volgens de vrouw op de weg van de rechtbank gelegen ten aanzien van dit punt nader onderzoek te verrichten en eventueel een andersluidende beslissing te nemen.
Ter terechtzitting van het hof is namens de vrouw naar voren gebracht dat het geschil tussen partijen kledingstukken maar ook sieraden van de vrouw betreft. De vrouw stelt verder dat uit de door haar overgelegde verklaring van de politie, opgesteld op 17 oktober 2007, volgt dat er niet in aanwezigheid van de politie goederen aan haar zijn meegegeven. Ten aanzien van de door de man overgelegde verklaringen van familieleden over 7 april 2006 betoogt de vrouw dat deze ongeloofwaardig zijn en erg laat zijn opgesteld. De vrouw blijft bij haar stelling dat de goederen van de vrouw nog steeds bij de man zijn. Het gaat volgens de vrouw om de volgende kledingstukken en sieraden:
- bruidsjurk;
- 3 à 4 jurken;
- sieraden die een vrouw krijgt als zij trouwt;
- 1 à 2 ringen van de huwelijksinzegening;
- Sari;
- 2 à 3 pantalons;
- aantal truien.
5. De man stelt in zijn verweerschrift dat hij geen enkel kledingstuk van de vrouw in zijn bezit heeft. De vrouw heeft volgens de man op 7 april 2006 alles wat van haar is, meegenomen. Als de vrouw bij haar stelling blijft, dient zij die te bewijzen, aldus de man. Verder betoogt hij dat het beroep van de vrouw zinloos is omdat zij geen bewijs aandraagt; gelet hierop en gezien de inhoud van het beroepschrift verzoekt hij het hof om de vrouw in de proceskosten te veroordelen. Ter terechtzitting heeft de man zijn verweerschrift toegelicht en aangevuld. Hij blijft bij zijn stelling dat hij geen goederen van de vrouw in zijn bezit heeft. Op 7 april 2006 zijn haar spullen aan de vrouw meegegeven. De man biedt hieromtrent getuigenbewijs aan.
Ten aanzien van de door de vrouw overgelegde verklaring van de politie stelt de man dat deze is gedateerd nadat de spullen door de vrouw zijn opgehaald en dus geen betrekking heeft op 7 april 2006. Wat betreft de sieraden stelt de man dat hij geen sieraden van de vrouw in zijn bezit heeft en dat de vrouw te laat, namelijk pas op de zitting, dit naar voren heeft gebracht. Dit is in strijd met de beginselen van de goede procesorde en schaadt de man in zijn verdediging. Ditzelfde geldt voor de opsomming van de vrouw van de kleding die zij van de man wil terug hebben.
6. Het hof overweegt als volgt.
De vrouw heeft zich bij de formulering van haar enige grief tegen de bestreden beslissing en de toelichting daarop beperkt tot de beslissing van de rechtbank om op grond van de overweging dat ervan wordt uitgegaan dat de vrouw reeds beschikt over haar kleding, daaronder begrepen haar bruidsjurk, aan de vrouw haar kleding toe te delen zonder verdere verrekening en het ter zake meer of anders verzochte af te wijzen. Uit de namens haar eerst mondeling ter zitting gedane uitlating maakt het hof op dat de vrouw zich thans eveneens keert tegen de beslissing van de rechtbank om, op grond van het oordeel dat de vrouw inmiddels over al haar sieraden beschikt, aan de vrouw haar sieraden toe te delen zonder verdere verrekening en het ter zake meer of anders verzochte af te wijzen. Mede gelet de kern van hetgeen partijen in deze zaak verdeeld houdt, te weten de vraag of bepaalde aan de vrouw toegedeelde goederen zich al dan niet feitelijk nog in bezit van de man bevinden, is het hof van oordeel dat de man onredelijk in zijn procesvoering zou worden benadeeld indien de grief van de vrouw zo ruim zou worden opgevat dat deze wordt geacht meer goederen dan kleding waaronder begrepen de bruidsjurk te omvatten. Het hof zal de sieraden dan ook niet in zijn beslissing betrekken.
Wat betreft de kleding, daaronder begrepen de bruidsjurk, overweegt het hof dat de man de stelling van de vrouw dat de man deze goederen in bezit heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft tegengesproken met de stelling dat de vrouw op 7 april 2006 onder politiebegeleiding al haar spullen met inbegrip van haar bruidsjurk en andere kleding heeft opgehaald. Gelet op deze gemotiveerde tegenspraak ligt het op de weg van de vrouw de juistheid van haar stelling aan te tonen.
Naar het oordeel van het hof is de vrouw hierin niet geslaagd door overlegging van de brief van de brigadier van politie Rotterdam-Rijnmond P. van Dijk, buurtagent Provenierswijk, d.d. 17 oktober 2007 en zakelijk weergegeven inhoudende: dat, naar aanleiding van het verzoek van mr. Ramdas om informatie betreffende de politiebemiddeling tussen partijen, kan worden bericht dat de afspraak, om op 1 mei 2006 om 18.30 uur te bemiddelen bij het ophalen van wat spullen, door Moennalal werd afgebeld en dat gelet hierop geen kleding of overige goederen in het bijzijn van de politie is afgegeven. Het hof overweegt daarbij dat, nog daargelaten dat voor de interpretatie van deze brief de vraagstelling zijdens mr. Ramdas relevant is doch deze niet is overgelegd, de mededeling zijdens de wijkagent niet inhoudt dat op 7 april 2006 geen politiebemiddeling heeft plaatsgevonden bij de afgifte van kleding waaronder begrepen de bruidsjurk aan de vrouw. Nu de vrouw haar standpunt niet nader heeft onderbouwd noch bewijs van haar stellingen heeft aangeboden, is het hof met de rechtbank van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat de vrouw van de man heeft ontvangen haar kleding, waaronder haar bruidsjurk, zodat de grief ongegrond is en de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
Het hof zal – in tegenstelling tot het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen in de proceskosten – zoals te doen gebruikelijk in familiezaken de proceskosten compenseren nu de omstandigheden niet zodanig zijn dat hiervan moet worden afgeweken. Het hof zal dit verzoek van de man dan ook afwijzen.
7. Het hof zal als hiernavolgend beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, van Nievelt, Mos-Verstraten, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2007.