ECLI:NL:GHSGR:2008:BC2740

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200179206
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ernstige overtredingen van de Opiumwet met betrekking tot harddrugs

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 januari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van ernstige overtredingen van de Opiumwet met betrekking tot harddrugs. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, maar het hof heeft, rekening houdend met de gezondheidsperikelen van de verdachte, de straf verlaagd naar vier jaren. Het hof heeft vastgesteld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waardoor hij van dat deel van de tenlastelegging is vrijgesproken. De bewezenverklaring betreft andere feiten die in de bewezenverklaring zijn opgenomen. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en gezondheid, meegewogen in de strafmotivering. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat ook in zijn nadeel heeft meegewogen. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, in acht genomen bij het nemen van de beslissing. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001792-06
Parketnummer: 10-151017-03
Datum uitspraak: 28 januari 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1940,
[adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 10 december 2007 en 14 januari 2008.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en van welke nadere omschrijving tenlastelegging een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de dagvaarding nietig verklaard ten aanzien van het negende en tiende gedachtestreepje van de als 2 primair tenlastegelegde verlengde invoer en is de verdachte van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken alsmede ter zake van het onder 1 primair, 2 meer subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Overweging met betrekking tot de redelijke termijn
Naar het oordeel van het hof is er in de onderhavige zaak, hoewel er geruime tijd is verlopen tussen de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld, te weten 18 januari 2005, en het wijzen van het onderhavige arrest, geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, nu het om een grote, gecompliceerde strafzaak gaat met meerdere, gelijktijdig terecht staande verdachten.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen cumulatief/alternatief aan de verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe dat niet is komen vast te staan dat er daadwerkelijk een hoeveelheid cocaïne door verdachte dan wel door zijn mededaders binnen het grondgebied van Nederland is gebracht, een en ander zoals tenlastegelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 2
Uit de bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof voldoende komen vast te staan dat er hoewel geen materiaal is aangetroffen daadwerkelijk sprake is geweest van cocaïne, mede gelet op de verklaringen van de verdachten ter zake.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het 2 subsidiair bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het 3 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid (oud) van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden door een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 meer subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aan verdachte een gevangenis-straf gelijk aan het voorarrest wordt opgelegd, nu de verdachte reeds op leeftijd is, een zeer zwakke gezondheid heeft en een terugkeer naar de gevangenis zijn gezondheid niet ten goede zal komen.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feiten zoals weergegeven in de bewezenverklaring. Een en ander komt voor wat betreft de feiten 1, 2 en 4 - globaal gezegd - neer op enige ernstige overtredingen van de Opiumwet met betrekking tot harddrugs.
De ernst daarvan behoeft geen betoog.
Daarnaast is komen vast te staan dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 november 2007, eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Het hof doet ook dat in verdachtes nadeel meewerken.
Het hof is daarom van oordeel dat in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren op zijn plaats zou zijn. Ter terechtzitting in hoger beroep is echter gebleken dat de gezondheid van de verdachte nog immer te wensen over laat. Het hof onderkent dat de verdachte een detentie wegens de gezondheidsperikelen als extra zwaar zal ervaren en zal hier bij het bepalen van de straf rekening mee houden. Het hof is, alles overwegende, van oordeel dat een straf als door de advocaat-generaal een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 (oud) en 10a (oud) van de Opiumwet en de artikelen 45 (oud), 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. P.J. Wurzer,
mr. M.P.J.G. Göbbels en mr. C.M.P. Flint-Van Noort, in bijzijn van de griffier mr. I. Appel.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 januari 2008.