ECLI:NL:GHSGR:2008:BC2839

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
122-R-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. van Leuven
  • J. Punselie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag door onmacht van ouders

In deze zaak, die op 9 januari 2008 door het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag over een minderjarige, geboren op [geboortedatum]. De vader, verzoeker in hoger beroep, was in beroep gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 16 november 2006, waarin het gezamenlijk gezag werd beëindigd en het gezag aan de moeder werd toegewezen. De vader stelde dat de rechtbank ten onrechte had geconcludeerd dat hij en de moeder niet in staat waren om gezamenlijk het gezag uit te oefenen. Hij voerde aan dat er meer nodig was voor de beëindiging van het gezamenlijk gezag dan de door de rechtbank genoemde overwegingen, zoals problemen bij praktische zaken en het verkrijgen van een paspoort voor het kind.

De moeder, verweerster in hoger beroep, betwistte de grieven van de vader en stelde dat de rechtbank terecht had geconcludeerd dat er onvoldoende communicatie tussen de ouders was om gezamenlijk gezag uit te oefenen. De raad voor de kinderbescherming steunde de beslissing van de rechtbank en stelde dat beide ouders niet in staat waren om het noodzakelijke overleg over het kind te plegen. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de vader en de moeder niet in staat waren om een ouderrelatie te onderhouden die essentieel is voor gezamenlijk gezag.

Het hof oordeelde dat de grieven van de vader, gezien hun onderlinge samenhang, gezamenlijk behandeld konden worden. Het hof kwam tot de conclusie dat de voortzetting van het gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind kon worden geacht, gezien de langdurige verstoring van de communicatie tussen de ouders. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking, waarmee het gezamenlijk gezag werd beëindigd en het gezag aan de moeder werd toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 9 januari 2008
Rekestnummer : 122-R-07
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 06-1729
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. M.G. Cantarella,
tegen
[verweerster],
wonende te Hoogvliet, [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Als informant is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 26 januari 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 16 november 2006.
De moeder heeft op 3 september 2007 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft het hof bij brief van 12 september 2007 laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 12 december 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.E. Gout de Kreek, de advocaat van de moeder mevrouw mr. K.L. Jaghrafi, en namens de raad: de heer F. Dekkers. De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN DE VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam. Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - het gezamenlijk gezag beëindigd en is bepaald dat het gezag over na te noemen minderjarige voortaan aan de moeder toekomt.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het ouderlijk gezag over [kind], geboren op [geboortedatum], verder: [kind], die bij de moeder verblijft.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van de moeder alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dat verzoek als ongegrond, dan wel onbewezen aan haar te ontzeggen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof zal vermenen te behoren.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof het verzoek van de man af te wijzen.
4. De vader stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte het gezamenlijk gezag heeft beëindigd en het eenhoofdig gezag aan de moeder heeft toegekend. De vader stelt dat voor de beëindiging van het gezamenlijk gezag meer nodig is dan louter de door de rechtbank in de bestreden beschikking geponeerde overwegingen. Met name het ondervinden van eventuele problemen bij het regelen van praktische zaken, kan volgens de vader nimmer redengevend zijn voor een beëindiging van het gezamenlijk gezag. In zijn tweede grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte de kwestie van het paspoort als kennelijk mede redengevend heeft gehanteerd bij het nemen van de onderhavige beslissing. Het initieel niet willen meewerken aan de verkrijging van een paspoort voor [kind] was volgens de vader slechts ingegeven door een op dat moment niet volledige bekendheid met de achtergrond van het verzoek en de vader heeft inmiddels gewoon meegewerkt. De vader stelt in zijn derde en laatste grief dat de rechtbank ten onrechte lichtvaardige gronden heeft overwogen zoals zij heeft gedaan, hetgeen dan uiteindelijk heeft geleid tot een beslissing met betrekking tot het gezag als eerder aangegeven. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen, dat het beide ouders aan een minimaal vermogen tot positieve communicatie lijkt te ontbreken. Het is volgens de vader onbegrijpelijk, dat de rechtbank tot een zo ver gaande beslissing komt op grond van wat er aan de hand lijkt te zijn. De bestreden beschikking is derhalve volgens de vader onvoldoende gemotiveerd.
5. De moeder stelt dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat partijen niet in staat zijn om gezamenlijk het gezag uit te oefenen. Immers, voor gezamenlijke gezagsuitoefening door de ouders is een minimaal vermogen tot positieve communicatie nodig en dit ontbreekt bij partijen. Het belang van [kind] is gediend met een gezagsvoorziening die de strijd tussen partijen tot een minimum beperkt. De moeder is van mening dat aan alle criteria voor beëindiging van het gezamenlijk gezag volledig is voldaan. De moeder is van mening dat de grieven van de vader ver zijn gezocht en eerder lijken te worden gebaseerd op een grammaticale uitleg van de bestreden beschikking dan op juridisch evenwichtige gronden.
6. Ter terechtzitting stelt de raad dat de vader en de moeder niet in staat zijn gebleken om het voor de uitoefening van een gezamenlijk gezag noodzakelijke overleg over [kind] te plegen. Er is volgens de raad geen sprake van verwijtbaar gedrag aan de zijde van een van de partijen. De vader blijkt onvoldoende capaciteiten te bezitten om de communicatie op gang te brengen: het is voor hem moeilijk om contact met de moeder op te nemen. De moeder wenst dat de vader stappen onderneemt die leiden tot een verantwoorde wijze van omgang tussen de vader en [kind]. De ouders hebben beiden geen enkel initiatief genomen. Omdat handhaving van het gezamenlijk ouderlijk gezag met zich brengt, dat de vader in alle gewichtige beslissingen dient te worden betrokken, heeft de raad in eerste aanleg het verzoek van de moeder gesteund om te worden belast met het eenhoofdig gezag over [kind]. De raad acht de ouders niet in staat tot een gezamenlijke gezagsuitoefening.
7. De vader stelt ter terechtzitting dat hij [kind] twee of drie jaren geleden voor het laatst heeft gezien. Hij verklaart dat hij nog een paar keer heeft geprobeerd om telefonisch contact met [kind] op te nemen, doch dat hij deze pogingen heeft gestaakt omdat de moeder dit niet op prijs stelde. Voorts verklaart hij dat de moeder zijn vertrouwen heeft beschaamd en dat hij haar niet vertrouwt.
8. Het hof overweegt dat de grieven van de vader zich, gezien hun onderlinge samenhang, lenen voor gezamenlijke behandeling. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de voortzetting van het gezamenlijk ouderlijk gezag thans niet in het belang van [kind] kan worden geacht. Daarbij overweegt het hof dat het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet noodzakelijkerwijs dient te leiden tot de wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag in eenhoofdig gezag, doch dat dit beginsel in de onderhavige situatie uitzondering lijdt. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking. Uit de aan het hof overgelegde stukken en uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken, dat de communicatie tussen partijen reeds gedurende een lange periode ernstig is verstoord. Ter terechtzitting is gebleken dat de vader onmachtig is om vanuit zijn positie enige invulling te geven aan de uitoefening van het gezamenlijk ouderlijk gezag over [kind]. De raad heeft ter terechtzitting gesteld dat de vader niet in staat is gebleken om het voor de uitoefening van het gezamenlijk ouderlijk gezag noodzakelijke contact tussen de moeder en hemzelf tot stand te brengen en te onderhouden. De vader heeft zulks ter terechtzitting bevestigd. De moeder is van haar zijde evenmin in staat invulling te geven aan een ouderrelatie met de vader die het uitoefenen van gezamenlijk gezag, ook op smalle basis, mogelijk maakt. Het hof overweegt dat het uitoefenen door de ouders van het gezamenlijk ouderlijk gezag derhalve feitelijk niet mogelijk is. Omdat de ouders onmachtig zijn in het tot stand brengen en onderhouden van een voor het gezag noodzakelijke basis, zal de voortzetting van het gezamenlijk ouderlijk gezag naar het oordeel van het hof niet een aanleiding zijn voor contactherstel, doch een extra voedingsbodem vormen voor conflicten tussen de ouders, hetgeen niet in het belang is van [kind]. De bestreden beschikking dient derhalve te worden bekrachtigd.
9. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Leuven en Punselie, bijgestaan door mr. Schaaij als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 januari 2008.