ECLI:NL:GHSGR:2008:BC3191

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
488-M-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Stille
  • Milar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van kinderalimentatie en wijziging van omstandigheden in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 januari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de kinderalimentatie voor de minderjarige [de minderjarige]. De vader, verzoeker en incidenteel verweerder, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank te Middelburg van 7 maart 2007, waarin zijn verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie werd afgewezen. De moeder, verweerster en incidenteel verzoekster, heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel appel ingesteld. De vader betoogde dat de rechtbank ten onrechte zijn inkomen over 2006 heeft vastgesteld op basis van het voorgaande jaar, terwijl hij in die periode in de Ziektewet zat en daarna werkloos werd. De moeder betwistte dit en stelde dat de rechtbank terecht het inkomen van de vader over 2005 als uitgangspunt heeft genomen.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Het hof heeft geoordeeld dat de vader niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die een aanpassing van de alimentatie zou rechtvaardigen. De moeder heeft aangetoond dat zij vanwege haar situatie, waaronder de zorg voor twee andere jonge kinderen en haar schuldsaneringsregeling, niet in staat is om bij te dragen aan de kosten van de verzorging van [de minderjarige].

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze betrekking heeft op het tijdvak tot 31 augustus 2005 en de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek voor dat tijdvak. Voor het overige heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de vader is veroordeeld tot het betalen van € 240,- per maand aan kinderalimentatie. De kostenveroordeling van de moeder is afgewezen, omdat het hof van oordeel was dat de vader niet nodeloos in hoger beroep is gegaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 januari 2008
Rekestnummer : 488-M-07
Rekestnr. rechtbank : 06-752
[De vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. M.B. Brouwer,
tegen
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. V.K.S. Budhu Lall.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 11 april 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Middelburg van 7 maart 2007.
De moeder heeft op 24 mei 2007 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vader heeft geen verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 27 april 2007, 4 mei 2007 en 7 december 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 7 december 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 14 december 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. I.C.M. van Ruiten. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, de beschikking van de rechtbank te Middelburg van 29 september 2004 en de beschikking van dit hof van 31 augustus 2005. Bij de beschikking van 29 september 2004 heeft de rechtbank de alimentatie ten laste van de vader ten behoeve van [de minderjarige], geboren [in] 2000, hierna te noemen: [de minderjarige], met ingang van 18 december 2003 vastgesteld op € 240,- per maand. Bij de beschikking van 31 augustus 2005 heeft dit hof deze beschikking bekrachtigd voor zover aan het oordeel van dit hof onderworpen. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om – met wijziging van voornoemde beschikkingen – de door hem verschuldigde kinderalimentatie te wijzigen, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn ten aanzien van de kinderalimentatie, de behoefte van [de minderjarige], de draagkracht van de vader en de mogelijkheid van de moeder om in de behoefte van [de minderjarige] bij te dragen.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de door de moeder verzochte alimentatie voor [de minderjarige] van € 240,- te betalen en derhalve te bepalen dat de reeds vastgestelde alimentatie op nihil dient te worden gesteld met ingang van de datum waarop de echtscheiding is uitgesproken, dan wel een bedrag en een datum die het hof redelijk acht.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep, verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vader af te wijzen en verzoekt incidenteel het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vader alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn inleidend verzoek, met veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure en de procedure in eerste aanleg.
ONTVANKELIJKHEID VAN HET PRINCIPALE HOGER BEROEP
4. De moeder betoogt incidenteel in grief I dat de rechtbank ten onrechte de vader ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie voor zover betreffende 2004. De moeder voert hiertoe aan dat in zoverre geen sprake is van een wijziging van omstandigheden en het hof in zijn beschikking van 31 augustus 2005 derhalve van de juiste gegevens is uitgegaan.
5. De vader heeft in eerste aanleg betoogd dat het hof destijds bij de bepaling van zijn draagkracht ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door hem gestelde maandelijkse aflossingen op schulden bij Delta Lloyd, de Postbank en Comfort Card en aldus zijn draagkracht in de jaren 2004 en 2005 te hoog heeft vastgesteld.
6. Het hof overweegt als volgt. De aan de beschikking van dit hof van 31 augustus 2005 voorafgaande periode kan uitsluitend in dit geschil worden betrokken, indien de vader aannemelijk maakt dat de beschikking van 31 augustus 2005 van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, doordat daarbij van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Naar het oordeel van het hof faalt het betoog van de vader zoals hiervoor onder 5 weergegeven dat dit het geval is, nu het hof in zijn beschikking van 31 augustus 2005, anders dan de vader heeft gesteld, genoemde aflossingen in zijn eerdere beoordeling heeft betrokken en dienaangaande heeft beslist.
- Schuld bij de Postbank
De aflossingen op de schuld bij de Postbank heeft het hof destijds niet in aanmerking genomen, nu de vader de noodzakelijkheid van het aangaan van deze schuld niet heeft onderbouwd, laat staan aannemelijk heeft gemaakt. De vader heeft ook in onderhavige procedure de noodzakelijkheid van het aangaan van deze schuld niet onderbouwd, laat staan aannemelijk gemaakt, zodat het hof geen grond ziet voor het oordeel dat het hof destijds deze schuld ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten.
- Schuld bij Comfort Card
Het hof heeft bij beschikking van 31 augustus 2005 overwogen dat de vader betreffende de schuld bij Comfort Card niet heeft aangetoond dat het hier om een huwelijkse schuld gaat en overigens niet de noodzaak van het aangaan daarvan heeft aangetoond. Naar het oordeel van het hof is de vader in onderhavige procedure hierin evenmin geslaagd. Dat de vader in onderhavige procedure overzichten van deze aflossingen in het geding heeft gebracht, doet hieraan niet af, nu de door de vader ingebrachte overzichten dateren van na de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking [in] 2002.
- Schuld bij Delta Lloyd
Het hof heeft in zijn beschikking van 31 augustus 2005 met deze schuld geen rekening gehouden, nu de vader dit bedrag in zijn draagkrachtberekening niet meer handhaafde als last. Nu de vader voorts niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk afloste op deze schuld, ziet het hof geen aanleiding voor het oordeel dat het hof destijds deze schuld ten onrechte niet in de draagkrachtbepaling van de vader heeft betrokken.
Gelet op het voorgaande ziet het hof derhalve geen grond voor het oordeel dat het hof in zijn beschikking van 31 augustus 2005 van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechtbank heeft dit miskend en had de vader in zoverre niet-ontvankelijk dienen te verklaren. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
7. Vervolgens zal het hof bezien of zich op of na 1 september 2005 een zodanige wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan dat de beschikking van dit hof van 31 augustus 2005 niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
Behoefte van [de minderjarige]
8. Ter terechtzitting van het hof heeft de vader betoogd dat [de minderjarige] geen behoefte heeft, nu [de minderjarige] op 30 maart 2007 uit huis is geplaatst.
9. Het hof overweegt als volgt. Aangezien [de minderjarige] twee weekeinden in de maand en de helft van de vakanties bij de moeder verblijft, de moeder voor de opvang een bijdrage moet betalen en ook anderszins kosten maakt ten behoeve van [de minderjarige], staat zijn behoefte vast.
Eigen aandeel van de moeder
10. In de grieven II en III, in onderlinge samenhang gelezen en samengevat weergegeven, leest het hof dat volgens de vader zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] moet worden verminderd, nu bij de bepaling van het aandeel van de moeder in de kosten van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] uitgegaan dient te worden van een hoger inkomen van de moeder dan de rechtbank heeft gedaan. De vader stelt dat het inkomen van de moeder hoger is dan zij heeft laten zien. Voorts betoogt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de keuze van de moeder om geen betaald werk te verrichten kan worden gebillijkt. De vader voert hiertoe aan dat de rechtbank ten onrechte de problematische situatie betreffende [de minderjarige] ambtshalve heeft betrokken bij de beoordeling van de verdiencapaciteit van de moeder.
11. De moeder stelt dat zij volledig inzicht in de financiële situatie van haar en haar echtgenoot heeft gegeven. Zij heeft uitsluitend informatie weggelaten voor zover hieruit haar huidige – voor de vader geheime – verblijfplaats kan worden afgeleid. De problematiek rond [de minderjarige] heeft de rechtbank, haar ambtshalve bekend vanwege de door partijen gevoerde omgangsprocedure, bij haar beoordeling mogen betrekken, nu de vader reeds met de genoemde problematiek bekend was. De moeder betoogt voorts dat de rechtbank op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat zij niet in staat is betaald werk te verrichten.
12. Het hof overweegt als volgt. Nu het effect van de situatie van [de minderjarige] op de verdiencapaciteit van de moeder onderdeel van de rechtstrijd tussen partijen is geworden, kan de grief van de vader dienaangaande in zoverre worden gepasseerd. Het hof is van oordeel dat de moeder genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege onder meer de problematische situatie rond [de minderjarige] en de verantwoordelijkheid voor twee andere, zeer jonge kinderen thans niet in staat is om betaald werk te verrichten. Uit de van de zijde van de moeder in hoger beroep ingebrachte stukken blijkt voorts dat op haar de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard. Zij dient de huur en andere vaste lasten te voldoen, waarna al haar overige inkomsten worden aangewend om haar schulden te voldoen. Uit het vorenstaande volgt dat de draagkracht van de moeder geen ruimte biedt voor een extra aandeel in de kosten van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige], zodat de door haar opgevoerde lasten geen nadere bespreking behoeven. De bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] is derhalve ongewijzigd. Hierna zal het hof bespreken, of de draagkracht van de vader deze kinderalimentatie nog steeds toelaat.
Draagkracht van de vader
Inkomen
13. In grief I betoogt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat met betrekking tot zijn inkomen in 2006 dient te worden uitgegaan van het voorgaande jaar. De vader voert hiertoe aan dat hem niet kan worden verweten dat hij van januari 2006 tot en met maart 2006 in de Ziektewet is beland en daarna werkloos is geworden. Voorts stelt de vader dat het door hem opgevoerde inkomen over 2006 door de moeder niet is betwist. Tenslotte acht de vader het onredelijk dat de rechtbank van hem verwacht dat hij in 2006 hetzelfde inkomen heeft kunnen genereren als in 2005 en tegelijkertijd billijkt dat de moeder geen inkomsten genereert.
14. De moeder stelt dat zij het door de vader opgevoerde inkomen over 2006 ter zitting bij de rechtbank heeft betwist. Voorts betoogt zij dat de rechtbank terecht het inkomen van de vader over 2005 als uitgangspunt heeft genomen voor de vaststelling van zijn inkomen over 2006, nu de vader blijkbaar niet langer ziek is en van hem derhalve kan worden verwacht dat hij met arbeid een inkomen verwerft dat gelijk is aan het inkomen op grond van de Ziektewet. Met de eventuele inkomensdaling vanwege de werkloosheid van de vader dient dan ook geen rekening te worden gehouden.
15. Over 2006 is het hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden is uitgegaan van het inkomen van de vader over 2005, nu de vader niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2006 niet in staat is geweest eenzelfde inkomen te verwerven als in 2005. Met betreking tot 2007 gaat het hof uit van de gegevens van het inkomen van de vader zoals deze van zijn zijde bij brief van 7 december 2007 zijn overgelegd en die door de moeder niet zijn betwist.
Lasten
16. Het hof overweegt met betrekking tot de in geschil zijnde lasten van de vader als volgt:
- Schuld bij de Postbank
De aflossingen op de schuld bij de Postbank neemt het hof niet in aanmerking, nu de vader ook in onderhavige procedure de noodzakelijkheid van het aangaan van deze schuld niet heeft onderbouwd, laat staan aannemelijk gemaakt.
- Schuld bij Comfort Card
Het hof heeft bij beschikking van 30 augustus 2005 overwogen dat de vader betreffende de schuld bij Comfort Card niet heeft aangetoond dat het hier om een huwelijkse schuld gaat en overigens niet de noodzaak van het aangaan daarvan heeft aangetoond. Naar het oordeel van het hof is de vader in onderhavige procedure hierin evenmin geslaagd, zodat het hof ook thans met de aflossingen ervan geen rekening zal houden.
- Schuld bij Delta Lloyd
Het hof ziet aanleiding de rechtbank te volgen en de aflossingen op deze schuld met ingang van maart 2006 in aanmerking te nemen, nu zij op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat de vader eerst met ingang van deze datum structureel aflost op deze schuld.
- Schuld van de vader aan zijn vader
De vader van de vader heeft de achterstand betaald die de vader in de alimentatiebetalingen had en is met de vader een betalingsregeling overeengekomen, inhoudende dat de vader maandelijks een bedrag van € 417,- aflost op de aldus ontstane schuld van oorspronkelijk € 5.000,-. Het hof houdt met de aflossingen op deze schuld geen rekening, omdat de vader anders zijn (eerdere) alimentatieverplichtingen in mindering zou brengen op zijn draagkracht.
- Woonlasten
Het hof houdt geen rekening met de door de vader opgevoerde woonlasten, nu hij ter terechtzitting van het hof heeft gesteld dat hij sinds april 2004 bij zijn ouders inwoont en niet heeft aangetoond dat hij hun daarvoor een vergoeding verschuldigd is.
- Omgangskosten
Het hof houdt geen rekening met omgangskosten, nu tussen de vader en [de minderjarige] tot 2008 geen structureel contact heeft plaatsgevonden. Dat met ingang van januari 2008 proefcontacten worden geëntameerd die eventueel leiden tot een structurele omgang tussen de vader en [de minderjarige] van twee weekeinden per maand, biedt onvoldoende grond voor een ander oordeel.
17. Uit dit alles volgt dat de vader telkens in staat is (geweest) een bijdrage van € 240,- per maand aan kinderalimentatie te voldoen. Van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden is het hof niet gebleken. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden bevestigd.
Kostenveroordeling
18. Tenslotte verzoekt de moeder incidenteel in grief III dat de vader wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure en de procedure in eerste aanleg. De moeder voert hiertoe aan dat de vader beide procedures nodeloos heeft aangespannen, nu zijn gestelde inkomensvermindering gering is en zijn verzoek grotendeels is gebaseerd op de vraag of zijn schulden in aanmerking dienen te worden genomen bij de beoordeling van zijn draagkracht, die reeds door zowel de rechtbank als het hof in de eerdere procedure – ontkennend – is beantwoord.
19. Het hof is, gelet op de door de vader in hoger beroep naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, van oordeel dat onvoldoende grond bestaat voor het oordeel dat de vader het hoger beroep nodeloos heeft ingesteld en acht derhalve geen termen aanwezig om hem te veroordelen in de kosten van deze procedure en van de procedure in eerste aanleg.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover betreffende het tijdvak tot 31 augustus 2005 en, in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn inleidende verzoek betreffende het tijdvak tot 31 augustus 2005;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Stille en Milar, bijgestaan door mr. van Elden als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2008.