ECLI:NL:GHSGR:2008:BC3734

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1342-R-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van den Wildenberg
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen en de rol van grootmoeder als belanghebbende

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 januari 2008, staat de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen centraal. De vader van de kinderen, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om de uithuisplaatsing op te heffen en de kinderen bij hem of bij de grootmoeder te plaatsen. De moeder, die het gezag over de kinderen heeft, heeft echter niet om terugplaatsing verzocht. De grootmoeder, die ook in hoger beroep is gekomen, wordt niet als belanghebbende aangemerkt, omdat de zaak niet rechtstreeks betrekking heeft op haar rechten of verplichtingen. Het hof overweegt dat de vader, niet belast met het gezag, zijn doel niet kan bereiken met het hoger beroep. De raad voor de kinderbescherming en Jeugdzorg hebben ter zitting benadrukt dat terugplaatsing bij de moeder niet in het belang van de kinderen is. Het hof wijst het verzoek van de vader af en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank, die de uithuisplaatsing heeft verlengd tot 10 februari 2008. De beslissing van het hof is genomen na een zorgvuldige afweging van de belangen van de kinderen, waarbij de instabiliteit en onveiligheid van de huidige situatie van de ouders in aanmerking zijn genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 30 januari 2008
Rekestnummer : 1342-R-07
Rekestnr. rechtbank : J2 RK 07-79
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
en
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
procureur mr. M. Oosterom,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland,
kantoor houdende te Middelburg,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder.
Als informant is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Middelburg,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader en de grootmoeder zijn op 21 september 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 juni 2007 van de kinderrechter in de rechtbank te Middelburg.
Jeugdzorg heeft op 16 november 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader en de grootmoeder zijn bij het hof op 10 oktober 2007 en 7 januari 2008 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 17 december 2007 laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 9 januari 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. E.V.S. van Baarle, namens Jeugdzorg: de heer R.C. Annard en namens de raad: de heer C.M.J. Vandenbooren. De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
De grootmoeder vaderszijde, mede indiener van het beroepschrift bij dit hof, is niet toegelaten tot de mondelinge behandeling omdat eerst vastgesteld diende te worden of zij belanghebbende is in de zin van artikel 798 Rv en als zodanig in hoger beroep kon komen. Het hof heeft hierop als navolgend beslist.
Ter terechtzitting is gebleken dat de vader zich niet langer verzet tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van na te noemen kinderen. Het hof beschouwt het beroep tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling dan ook als ingetrokken, zodat hierop niet meer behoeft te worden beslist.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Middelburg. Bij die beschikking is de ondertoezichtstelling en de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de na te noemen minderjarige [kind 1] in een residentiële instelling en van de na te noemen minderjarige [kind 2] in een pleeggezin verlengd tot 10 februari 2008.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP VAN GROOTMOEDER
1. Alvorens over te gaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak dient het hof te beoordelen of de grootmoeder – als belanghebbende – in hoger beroep kan worden ontvangen. Het hof is van oordeel dat de grootmoeder, nu de onderhavige zaak niet rechtstreeks betrekking heeft op haar rechten of verplichtingen, niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de wet, zodat zij niet wordt toegelaten tot de mondelinge behandeling en het hof haar niet-ontvankelijk zal verklaren in haar hoger beroep.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is thans nog de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarigen:
[kind 1], geboren op [geboortedatum]1, verder: [kind 1], en
[kind 2], geboren op [geboortedatum], verder: [kind 2],
ook gezamenlijk verder: de kinderen. De moeder heeft het gezag over de kinderen. De vader heeft [kind 1] erkend.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de machtiging uithuisplaatsing ten aanzien van de kinderen op te heffen, met een directe terugplaatsing van de kinderen bij de vader respectievelijk de grootmoeder vaderszijde.
Subsidiair verzoekt de vader de uithuisplaatsing voor [kind 1] te beperken tot de onderzoekstermijn en [kind 2] per direct bij de grootmoeder terug te plaatsen.
Ter terechtzitting heeft de vader zijn beroepschrift toegelicht en aangevuld. Hij betoogt dat er geen noodzaak is om de kinderen uit huis geplaatst te houden. De vader heeft thans een stabiele thuissituatie met een nieuwe partner met wie hij een kind heeft en een huis dat groot genoeg is voor het hele gezin. De vader wil een kans om te laten zien dat hij in staat is om zelf voor de kinderen te zorgen en verzoekt om de kinderen bij hem te plaatsen. Dit moet volgens hem geleidelijk gebeuren.
3. Jeugdzorg betoogt – kort weergegeven – in haar verweerschrift dat de gronden voor de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen nog altijd onverkort aanwezig zijn. Jeugdzorg schetst de situatie van de kinderen en de bezoekregeling tussen de moeder, de vader en de kinderen. Verder stelt Jeugdzorg dat de relatie tussen de vader en de moeder en de beide schoonfamilies gekenmerkt wordt door telkens weer oplaaiende periodes van strijd en het over en weer uiten van verwijten, beledigingen en bedreigingen. Geen der partijen is tot nu toe in staat gebleken om de belangen van de kinderen daarbij niet te betrekken. Jeugdzorg stelt dat de situatie omtrent de kinderen wordt gekenmerkt door strijd, wisselende standpunten en loyaliteiten waarbij zich het opportunisme aftekent waarmee (wisselende) standpunten, meningen en ongefundeerde verwijten worden ingezet in de (met name door de vader en de grootmoeder) gevoerde strijd om de kinderen. Zowel de vader, de grootmoeder als de moeder zijn daarbij volgens Jeugdzorg niet in staat hun persoonlijke belangen te scheiden van die van de kinderen. Dit levert voor nu en in de toekomst een instabiele en onveilige situatie op die zéér bedreigend is voor de ontwikkeling van de kinderen. Naar de mening van Jeugdzorg ligt het perspectief van deze kinderen dan ook nadrukkelijk niet bij (één van) de ouders of hun familie, maar in een veilige, stabiele en vooral neutrale opvoedingssituatie die is toegespitst op hun respectievelijke problematiek. Ter terechtzitting heeft Jeugdzorg naar voren gebracht nog achter de standpunten zoals weergegeven in het verweerschrift te staan. Verder is gesteld dat de vader zich onvoldoende kan inleven in de situatie van de kinderen en dat hij geen inzicht heeft in hun problematiek.
4. De raad heeft ter terechtzitting gesteld dat Jeugdzorg de situatie voldoende heeft toegelicht. Voorts heeft de raad betoogd dat de moeder het gezag heeft over de kinderen en dat de vader alleen [kind 1] heeft erkend. In juridisch opzicht heeft het verzoek van de vader om de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen op te heffen tot gevolg dat de kinderen naar de gezaghebbende ouder – in dit geval de moeder – gaan. Dat is niet wat de vader beoogt, aldus de raad.
5. Het hof overweegt als volgt. Nu de vader niet is belast met het gezag over de kinderen, kan hij zijn doel – plaatsing van de kinderen bij hem in plaats van in een residentiële instelling of een pleeggezin – met dit hoger beroep niet bereiken.
Immers, het niet verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen zou – zoals de raad ook al ter terechtzitting benadrukte – leiden tot terugplaatsing van hen naar de moeder, de gezaghebbende ouder. Gelet op voorgaande en op het feit dat de moeder niet om terugplaatsing heeft verzocht en in de stukken en ter terechtzitting door Jeugdzorg en de raad naar voren is gebracht dat terugplaatsing bij de moeder niet in het belang is van de kinderen, zal het hof het verzoek van de man afwijzen. De bestreden beschikking dient derhalve te worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de grootmoeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van den Wildenberg en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2008.