ECLI:NL:GHSGR:2008:BC3767

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1302-H-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. Mos-Verstraten
  • B. Bouritius
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging uithuisplaatsing van een zeer jong kind in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 januari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een zeer jong kind, geboren op [geboortedatum]. De moeder, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen. De moeder stelt dat de gronden voor de uithuisplaatsing niet langer aanwezig zijn en dat zij in staat is om een veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden. Ze heeft haar leven op orde gekregen, heeft een fulltime baan en een eengezinswoning, en heeft een sociaal netwerk opgebouwd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter betoogd dat de moeder niet in staat is voor een goede opvoeding te zorgen en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van het kind. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds de uithuisplaatsing veel heeft gedaan om een stabiele omgeving te creëren voor haar kind. Er zijn geen onoverkomelijke beletsels om het kind terug te plaatsen, mits er een gezinsvoogd wordt aangesteld. Het hof is van oordeel dat het in het belang van het kind is dat zij zo snel mogelijk weer bij haar moeder terugkomt, zodat zij zich aan haar kan hechten. De vader, die momenteel gedetineerd is, vormt een bedreiging voor een stabiele thuissituatie, maar het hof is van mening dat de moeder, met de juiste begeleiding, in staat moet zijn om de zorg voor haar kind op zich te nemen.

Uiteindelijk heeft het hof de machtiging tot uithuisplaatsing beëindigd per 7 februari 2008, en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Het hof heeft de betrokkenen tijd gegeven om de nodige voorbereidingen te treffen voor de terugplaatsing van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’S-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 30 januari 2008
Rekestnummer : 1302-H-07
Rekestnr. rechtbank : JE RK 07-728
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. P.J.L.J. Duijsens,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [vader],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting te [plaats]
hierna te noemen: de vader,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoor houdende te Delft,
hierna te noemen: Jeugdzorg Haaglanden,
3. de Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland,
kantoor houdende te Middelburg,
hierna te noemen: Jeugdzorg Zeeland.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 18 september 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 juni 2007 van de rechtbank te ’s-Gravenhage.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 1 oktober 2007 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft op 31 december 2007 een verweerschrift ingediend.
Op 16 januari 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. P.E. van der Werf, namens Jeugdzorg Haaglanden: mevrouw W. Köhne en mevrouw D. Verleer. De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Van de vader heeft het hof niet kunnen vaststellen dat hij op de voorgeschreven wijze is opgeroepen. Van de zijde van de moeder zijn ter terechtzitting aanvullende stukken overgelegd. Het hof heeft, nadat de verschenen personen het woord hadden gevoerd, de mondelinge behandeling geschorst teneinde zowel de vader als de raad in de gelegenheid te stellen ter terechtzitting alsnog het woord te kunnen voeren.
Van de zijde van de raad zijn bij het hof op 16 januari 2008 aanvullende stukken ingekomen.
De mondelinge behandeling is op 23 januari 2008 voortgezet. Verschenen zijn: de moeder, namens Jeugdzorg Haaglanden: mevrouw W. Köhne, namens Jeugdzorg Zeeland: de heer R. Annard en namens de Raad: de heer V. Köroglu. De advocaat van de moeder, mr. P.E. van der Werf heeft per bief van 23 januari 2008 meegedeeld niet ter zitting te verschijnen. De vader heeft afstand gedaan van zijn recht om op zitting te verschijnen zoals blijkt uit de door hem ten overstaan van de surveillant van politie L.M.E. van Ginkel ondertekende afstandsverklaring. De verschenen personen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. In deze beschikking is de hierna te noemen minderjarige [kind] onder toezicht gesteld voor de periode van 20 juni 2007 tot 30 maart 2008 en is Jeugdzorg gemachtigd om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van het aan die beschikking gehechte indicatiebesluit.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van de minderjarige [kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], verder: [kind], voor de periode van 20 juni 2007 tot 30 maart 2008. [kind] verblijft in een voorziening voor pleegzorg. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [kind].
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen. De raad heeft dit verzoek gemotiveerd bestreden.
3.Ter toelichting op haar hoger beroep heeft de moeder verklaard dat de gronden die een uithuisplaatsing rechtvaardigen niet, althans niet langer aanwezig zijn. De moeder stelt ten eerste dat zij over voldoende persoonlijke capaciteiten beschikt om [kind] een veilige en stabiele opvoedingsomgeving te bieden. Sinds de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft de moeder hard gewerkt om haar leven op orde te krijgen. Zij heeft nu een fulltime baan en een eengezinswoning en probeert een sociaal leven op te bouwen in haar nieuwe woonplaats [woonplaats]. Daarnaast heeft zij in [woonplaats] drie hechte vriendinnen die altijd voor haar klaar staan. Uit het overgelegde rapport van het forensisch psychologisch onderzoek blijkt volgens haar dat er geen onoverkoombare beletsels bestaan om [kind] terug te plaatsen, mits een gezinsvoogd wordt aangesteld die het gezin begeleidt. De moeder verklaart dat zij bereid is om deze hulp te aanvaarden en zich volledig wil inzetten om aan alle voorwaarden te voldoen waarvan de vervulling noodzakelijk is om [kind] bij zich terug te krijgen. De moeder zegt teleurgesteld te zijn over het feit dat de overdracht van de ondertoezichtstelling van [kind] van Jeugdzorg Haaglanden aan Jeugdzorg Zeeland erg traag is verlopen. Als gevolg hiervan heeft zij [kind] gedurende de periode van uithuisplaatsing nauwelijks kunnen zien. Ten tweede stelt de moeder dat zij de relatie met de vader heeft verbroken en dat uit rapportage blijkt dat zij voldoende weerstand kan bieden aan de vader. De moeder zegt geen weet te hebben gehad van de problematiek uit het verleden van de vader tot het moment van de uithuisplaatsing. Zij wilde daarom aanvankelijk in de anonimiteit gaan wonen, maar nu de vader haar adres heeft achterhaald via haar kennissenkring wil de moeder een normaal contact met de vader onderhouden. Zij stelt dat [kind] uit huis is geplaatst op basis van het verleden van de vader. Zij stelt dat de vader nooit fysiek geweld heeft gebruikt in haar bijzijn of in het bijzijn van [kind]. Mede gelet op het feit dat [kind] nog zeer jong is en zich nog aan de moeder zal moeten hechten, acht de moeder het in het belang van [kind] dat zij zo snel mogelijk wordt teruggeplaatst. Gelet op het voorgaande verzoekt de moeder het hof de bestreden beschikking te vernietigen.
4. De raad stelt dat uit het raadsonderzoek volgt dat de moeder niet in staat is voor een goede opvoeding te zorgen. Zij heeft veel begeleiding en aandacht nodig, manipuleert veel en vertoont sociaal wenselijk gedrag. Moeder lijkt geen inzicht te hebben in haar eigen rol in de situatie en in haar houding richting vader. Uit het forensisch psychologisch onderzoek blijkt onder meer dat de moeder borderline persoonlijkheidstrekken vertoont. Daarnaast heeft zij geen sociaal vangnet waarop zij kan terugvallen. Voordat de moeder zelfstandig voor een stabiele en veilige omgeving voor [kind] kan zorgen, zal zij een langdurig traject met hulpverleners moeten ingaan en een aantal structurele veranderingen moeten doormaken. De raad stelt ter terechtzitting dat de moeder niet heeft bewezen dat haar situatie is verbeterd sinds het rapport van de raad. De raad is tevens van mening dat de moeder geen weerstand lijkt te kunnen bieden aan de vader, die geen goede invloed heeft op de thuissituatie. De moeder heeft meermalen contact gehad met de vader en hem ontmoet. De raad acht het van belang dat de moeder het contact met de vader definitief verbreekt en volledig kiest voor [kind]. Gelet op het feit dat de moeder in het verleden meermalen “op verkeerde mannen is gevallen”, verklaart de raad ter terechtzitting dat iedere toekomstige partnerkeuze van de moeder het risico in zich bergt van een grote en negatieve invloed op de thuissituatie. Uit het voorgaande volgt dat de raad de uithuisplaatsing noodzakelijk acht in het belang van [kind]. De raad verzoekt het hof op die grond de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. Jeugdzorg Haaglanden heeft ter terechtzitting verklaard dat de moeder hard werkt om haar leven op orde te krijgen. De vader is volgens Jeugdzorg Haaglanden het grootste obstakel voor de terugplaatsing van [kind]. De moeder heeft tegenover Jeugdzorg Haaglanden niet de waarheid gesproken over haar ontmoetingen met de vader. Jeugdzorg Haaglanden stelt dat de vader, bij een ontmoeting tussen de vader en de moeder, fysiek geweld tegen de moeder heeft gebruikt. De moeder had als gevolg hiervan een kale plek op haar hoofd. Jeugdzorg Haaglanden acht het onverantwoord [kind] terug te sturen naar een dergelijke bedreigende thuissituatie. De moeder is naar de mening van Jeugdzorg Haaglanden niet in staat voldoende weerstand te bieden aan de vader. Tot slot stelt Jeugdzorg Haaglanden dat de overdracht van de ondertoezichtstelling van [kind] van Jeugdzorg Haaglanden aan Jeugdzorg Zeeland erg traag is verlopen door interne miscommunicatie.
6. Jeugdzorg Zeeland heeft verklaard tot op heden weinig contact te hebben gehad met de moeder. Op dit moment is er wel een tijdelijke, maar nog geen vaste gezinsvoogd toegewezen.
7. Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat niet wordt voldaan aan de criteria van artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek. Voor het hof is niet komen vast te staan dat de moeder, die naar het oordeel van het hof zeer betrokken is bij het welzijn van [kind], niet in staat is [kind] te verzorgen en op te voeden. Het hof is van oordeel dat de moeder sinds de uithuisplaatsing van [kind] veel heeft gedaan om voor [kind] een stabiele en veilige omgeving te creëren. Het hof overweegt bovendien dat uit het forensisch psychologisch onderzoek is geconcludeerd dat er geen onoverkoombare beletsels zijn om [kind] terug te plaatsen bij haar moeder onder de voorwaarde dat een gezinsvoogd wordt aangesteld en gezinsbegeleiding wordt ingesteld als controle en garantie voor een degelijk opvoedingsklimaat. Het hof overweegt dat het in het belang van [kind] is dat zij zo snel mogelijk weer bij moeder terugkomt opdat zij zich aan moeder kan hechten, mede gelet op het feit dat [kind] nog zeer jong is. Het hof is er niet van overtuigd dat van iedere toekomstige partnerkeuze van de moeder een zodanig risico tot bedreiging van de belangen van [kind] uitgaat, dat om die reden dit hechtingsproces iedere kans moet worden ontnomen. Het hof onderkent wel dat de vader een bedreiging vormt voor een stabiele en veilige thuissituatie. Nu de vader evenwel tot juni 2008 gedetineerd is in de penitentiaire inrichting te [plaats], is dit bij uitstek het moment voor zowel de moeder als Jeugdzorg Zeeland om goede afspraken te maken omtrent de hulpverlening. Het is hierbij belangrijk dat, in het belang van [kind], het gezin direct een vaste gezinsvoogd krijgt toegewezen. Het hof is van oordeel dat de moeder – zonder tussenkomst van Jeugdzorg en/of de gezinsvoogd – ieder contact tussen de vader en [kind] moet tegengaan, ook indien daartoe noodzakelijk is dat zij zelf het contact met de vader verbreekt. Voorzover de moeder daarin niet slaagt is het aan Jeugdzorg Zeeland en/of de raad om alle middelen rechtens aan te wenden, maar zolang deze niet zijn uitgeput is scheiding tussen de moeder en [kind] naar het oordeel van het hof een disproportionele maatregel. Uit het voorgaande volgt dat er thans geen rechtens relevante gronden (meer) aanwezig zijn die een uithuisplaatsing van [kind] gedurende dag en nacht rechtvaardigen. Het hof is van oordeel dat de belangen van [kind] voldoende worden beschermd met behulp van de ondertoezichtstelling en dat het niet noodzakelijk is om [kind] in het belang van haar verzorging en opvoeding uit huis te plaatsen.
10. Uit het voorgaande volgt dat het hof de bij de bestreden beschikking verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] gedurende dag en nacht beëindigt met ingang van 7 februari 2008, teneinde alle betrokkenen tijd te gunnen om de nodige voorbereidingsmaatregelen te treffen. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking met betrekking tot de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht voor zover die betrekking heeft op de periode na 6 februari 2008 en, in zoverre opnieuw beschikkende:
beëindigt de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] gedurende dag en nacht per 7 februari 2008;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Mos-Verstraten en Bouritius, bijgestaan door mr. Prins als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2008.