ECLI:NL:GHSGR:2008:BC4346

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1037-D-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van den Wildenberg
  • M. Mink
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezagsbeslissing in hoger beroep met betrekking tot minderjarige en verzoek tot eenhoofdig gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 januari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagskwestie van een minderjarige, geboren in 2006, die bij de vader verblijft. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank verzocht om met eenhoofdig gezag te worden belast, maar dit verzoek was afgewezen. De vader betoogde dat hij de minderjarige sinds zijn geboorte verzorgt en opvoedt, en dat het in het belang van het kind is dat hij het eenhoofdig gezag krijgt. Hij uitte zorgen over de mogelijkheid dat de moeder, die de Joegoslavische nationaliteit heeft en geen verblijfsvergunning lijkt te bezitten, de minderjarige naar het voormalige Joegoslavië zou meenemen.

Het hof overwoog dat de beslissing over het gezag moet worden genomen in het belang van het kind, zoals geformuleerd in artikel 1:253c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof concludeerde dat de bezwaren van de vader onvoldoende waren om hem met het eenhoofdig gezag te belasten. De raad voor de Kinderbescherming had in zijn rapport geadviseerd om beide ouders gezamenlijk met het gezag te belasten, wat het hof overnam. Het hof oordeelde dat het in het belang van de minderjarige wenselijk was dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen, en bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van de betrokkenheid van beide ouders in het leven van het kind, en dat de zorgen van de vader over de moeder niet voldoende waren om af te wijken van het advies van de raad. De beslissing werd genomen met inachtneming van de juridische kaders en de belangen van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 januari 2008
Rekestnummer : 1037-D-07
Rekestnr. rechtbank : 06-562
[appellant],
wonende te Sliedrecht,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur: voorheen mr. A. Steutel, thans mr. B.D.W. Martens,
tegen
[verweerster],
wonende te Heythuysen,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder.
Als informant is aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 23 juli 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Dordrecht van 23 april 2007.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 13 september 2007 aanvullende stukken ingekomen.
De moeder heeft bij brief van 30 oktober 2007 laten weten dat zij geen verweerschrift zal indienen en dat zij niet ter terechtzitting zal verschijnen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 21 december 2007 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 9 januari 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur, en namens de raad: mevrouw T. Philippart. De vader, zijn procureur en de raad hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking zijn de vader en de moeder gezamenlijk belast met het gezag over de hierna te noemen [de minderjarige] en is het meer of anders verzochte afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag ten aanzien van [de minderjarige, geboren in] 2006, die bij de vader verblijft.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, primair te bepalen dat de vader belast wordt met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige], alsmede subsidiair de bestreden beschikking te bekrachtigen.
3. De vader heeft de Nederlandse en de moeder heeft de Joegoslavische nationaliteit. Nu [de minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt het hof op grond van artikel 8 lid 1 Brussel IIbis rechtsmacht toe. Het ten deze toepasselijke recht is het interne recht, derhalve Nederlands recht.
4. De vader klaagt in zijn beroepschrift dat de rechtbank ten onrechte zijn primaire verzoek, te weten dat hij met het eenhoofdig gezag wordt belast, heeft afgewezen. De vader betoogt dat hij, in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank heeft overwogen, geenszins de bedoeling heeft gehad in te stemmen met het advies van de raad, waarin de raad heeft geadviseerd het eenhoofdig gezag van de moeder te wijzigen in gezamenlijk gezag. De vader wenst dan ook het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te krijgen. Hij voert daartoe aan dat [de minderjarige] sinds zijn geboorte bij hem woonachtig is, door hem wordt verzorgd en opgevoed en de feitelijke situatie dan ook in overeenstemming met de juridische situatie moet worden gebracht. Voorts verkrijgt hij door eenhoofdig gezag het recht de verblijfplaats van [de minderjarige] te bepalen, hetgeen in het belang van [de minderjarige] is, aldus de vader. Daarnaast voorziet de vader bij gezamenlijk gezag, naast problemen die er thans al zijn omtrent de aanvraag van een paspoort voor [de minderjarige], problemen bij medische ingrepen en bij de schoolkeuze. Verder heeft de moeder sinds de geboorte van [de minderjarige] niets meer van zich laten horen. Tot slot betoogt de vader dat, gelet op de Joegoslavische nationaliteit van de moeder en de omstandigheid dat zij kennelijk geen verblijfsvergunning heeft, het risico bij gezamenlijk gezag bestaat dat zij [de minderjarige] meeneemt naar het voormalige Joegoslavië en aan het gezag van de vader onttrekt.
Ter terechtzitting heeft de vader zijn beroepschrift toegelicht en nogmaals benadrukt dat hij het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] behoort te krijgen. Eenhoofdig gezag zal volgens de vader voor hem gemakkelijker zijn nu hij bij gezamenlijk gezag problemen voorziet omtrent de aanvraag van een paspoort, de voornaamswijziging en de schoolkeuze.
5. De raad stelt ter terechtzitting dat hij het betreurt dat er thans nog geen contact is gekomen tussen de moeder en [de minderjarige]. Ook de moeder moet een rol spelen in het leven van [de minderjarige], aldus de raad.
6. Het hof overweegt als volgt. Voor de vraag of de vader alleen met het gezag dient te worden belast dan wel gezamenlijk met de moeder met het gezag dient te worden belast hanteert het hof het in artikel 1:253c lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geformuleerde criterium, te weten of de gezagswijziging in het belang van het kind wenselijk is. In het onderhavige geval dient dan ook naar het oordeel van het hof de vraag te worden beantwoord, welke beslissing omtrent het gezag – toekenning van het eenhoofdig gezag aan de vader dan wel het belasten van de vader en de moeder met het gezamenlijk gezag – in het belang van [de minderjarige] wenselijk is. Het hof sluit hiervoor voorts aan bij het wetsvoorstel nr. 29353 (Wijziging van enige bepalingen van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het geregistreerd partnerschap, de geslachtsnaam en het verkrijgen van gezamenlijk gezag). In het daarbij te wijzigen artikel 1:253c BW wordt bepaald dat voor voorziening in gezamenlijk gezag dan wel het belasten van de vader met het eenhoofdig gezag in de situatie dat ouders nimmer met elkaar gehuwd zijn geweest als maatstaf wordt gehanteerd dat een zodanig beslissing wordt genomen als in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De raad heeft in zijn rapport van 1 maart 2007 overwogen dat het niet in het belang is van [de minderjarige] dat het eenhoofdig gezag van moeder wordt gewijzigd in eenhoofdig gezag ten gunste van de vader, doch dat het wel in het belang is van [de minderjarige] als beide ouders worden belast met het gezag.
Het hof is van oordeel dat de door de vader geschetste bezwaren onvoldoende zijn om hem met het eenhoofdig gezag te belasten. Het hof begrijpt uit de mededelingen van de procureur van de vader dat er op korte termijn vervangende toestemming voor het verkrijgen van een paspoort zal worden verleend. Dit probleem is aldus ondervangen. Voor het overige noemt de vader enige problemen welke mogelijk in de toekomst kunnen gaan spelen; het hof acht het prematuur om, gesteld al dat deze problemen zich daadwerkelijk gaan voordoen, hieraan thans gewicht toe te kennen.
De omstandigheid dat de moeder geen verweer heeft gevoerd op het voorliggende verzoek, primair om de vader met het eenhoofdig gezag te belasten, is niet doorslaggevend. Het hof dient ongeacht een verweer het belang van het kind te toetsen.
Gelet op het vorenoverwogene acht het hof het in het belang van [de minderjarige] wenselijk dat de ouders gezamenlijk zullen zijn belast met het gezag. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd.
6. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Mink en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2008.