ECLI:NL:GHSGR:2008:BC4368

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
638-R-07 en 639-R-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Pannekoek-Dubois
  • Ydema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van behoefte van illegaal in Nederland verblijvende alimentatiegerechtigde

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de behoefte aan partneralimentatie van een vrouw die illegaal in Nederland verblijft. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een alimentatie van € 300,- per maand toegewezen gekregen, maar verzoekt in hoger beroep om een verhoging naar € 700,- per maand, gebaseerd op de Nederlandse levensstandaard. De man, verweerder in hoger beroep, betwist de behoefte van de vrouw en stelt dat zij geen recht heeft op alimentatie omdat zij op oneigenlijke gronden met hem is gehuwd en dat zij in Suriname in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.

Het hof overweegt dat de onderhoudsverplichting tussen (gewezen) echtgenoten voortvloeit uit de levensgemeenschap die door het huwelijk is geschapen. De behoefte en draagkracht zijn bepalend voor de onderhoudsplicht. Het hof stelt vast dat de vrouw tijdens het huwelijk niet in een zodanige welstand heeft geleefd dat haar behoefte aan alimentatie hoger zou zijn dan € 300,- per maand. De vrouw heeft in Nederland geen geldige verblijfstitel en kan daardoor niet werken of een uitkering ontvangen. Het hof concludeert dat de vrouw zelf heeft gekozen om illegaal in Nederland te blijven en dat de gevolgen van deze keuze voor haar rekening komen.

De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij de man is veroordeeld tot betaling van € 300,- per maand aan de vrouw. Het hof wijst het verzoek van de vrouw om de alimentatie te verhogen af, evenals het verzoek van de man om de vrouw in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is gedaan op 30 januari 2008 door het Gerechtshof 's-Gravenhage.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 30 januari 2008
Rekestnummer : 638-R-07 en 639-R-07
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 06-1003 en F2 RK 06-2257
[appellante],
wonende te Den Haag,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. C.A. Lucardie,
tegen
[verweerder],
wonende te Maassluis,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E. Grabandt.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 10 mei 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 15 februari 2007 en van een beschikking van dezelfde rechtbank van 1 mei 2007.
Voor zover het beroep is gericht tegen de beschikking van 15 februari 2007 heeft het rekestnummer 638-R-07 gekregen en voor zover het beroep is gericht tegen de beschikking van 1 mei 2007 heeft het rekestnummer 639-R-07 gekregen.
De man heeft op 17 juli 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 21 augustus 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 12 december 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 21 december 2007 zijn het beroep gericht tegen de beschikking van 15 februari 2007 en het beroep gericht tegen de beschikking van 1 mei 2007 gezamenlijk mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. drs. J. de Visser, en de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.S. Clarenbeek. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie. De vrouw heeft ter terechtzitting haar beroep aangevuld in die zin, dat wordt verzocht de alimentatieverplichting te laten ingaan op 8 maart 2007.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikkingen. In de beschikking van 15 februari 2007 is onder meer bepaald dat de man aan de vrouw een partneralimentatie dient te voldoen van € 300,- per maand, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In de beschikking van 1 mei 2007 is de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 8 maart 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de verdeling van de huwelijksgemeenschap en, ten aanzien van de partneralimentatie, de behoefte van de vrouw.
De bestreden beschikking van 15 februari 2007 (rekestnummer 638-R-07)
2. Gelet op de aanvulling die de advocaat van de vrouw ter terechtzitting van het hof heeft gegeven – waartegen door de man geen bezwaar is gemaakt – is het verzoek van de vrouw in hoger beroep als volgt komen te luiden: de bestreden beschikking wat betreft de partneralimentatie te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen – uitvoerbaar bij voorraad – dat de man aan de vrouw met ingang van 8 maart 2007 een partneralimentatie dient te betalen van € 700,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
3. De vrouw heeft in grief 1 van haar beroepschrift gesteld dat de rechtbank ten onrechte haar behoefte aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud heeft bepaald op € 300,- en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Uitgegaan moet worden van de Nederlandse levensstandaard, nu de vrouw in Nederland verblijft. Voor de hoogte van de verzochte bijdrage heeft de vrouw aansluiting gezocht bij het niveau van een Nederlandse bijstandsuitkering. Zij kan hier niet zelf in eigen levensonderhoud voorzien, aangezien zij illegaal in Nederland is. Zij heeft alle schepen in Suriname achter zich verbrand en zit door toedoen van de man in Nederland. Het staat helemaal niet vast dat zij weer naar Suriname zal terugkeren, zodat met deze onzekere gebeurtenis geen rekening moet worden gehouden.
4. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist. Volgens hem is de rechtbank terecht uitgegaan van de Surinaamse levensstandaard. De vrouw gaf ter terechtzitting van de rechtbank aan weer terug naar Suriname te gaan en daar haar oude leven op te pakken. Zij moet ook naar Suriname terugkeren, want ze heeft in Nederland geen geldige verblijfstitel. Dit feit leidt op geen enkele wijze tot een toename van haar behoefte. De vrouw is coupeuse en kan in Suriname in haar eigen levensonderhoud voorzien, aldus de man.
Primair echter meent hij dat de vrouw geen enkele aanspraak op partneralimentatie kan maken, omdat zij op oneigenlijke gronden (namelijk alleen om geldelijk gewin en een verblijfstitel) met de man is gehuwd. Op geen enkele wijze is lotsverbondenheid ontstaan en dus ook geen alimentatieverplichting.
Het feit dat de vrouw na twee weken zonder enig bericht achter te laten is vertrokken is een zodanig grievende omstandigheid, dat van de man in alle redelijkheid en billijkheid niet kan worden verwacht bij te dragen in haar levensonderhoud, zo meent de man.
5. Het hof overweegt het volgende. De onderhoudsverplichting tussen (gewezen) echtgenoten vindt haar rechtsgrond in de levensgemeenschap zoals die door het huwelijk is geschapen, welke gemeenschap in de onderhoudsplicht haar werking behoudt, ook al wordt de huwelijksband geslaakt. Dit is vaste rechtspraak. Behoefte en draagkracht dienen vervolgens tot maatstaf voor de bepaling van de onderhoudsplicht in concreto. Daarbij moet uitgegaan worden van de feitelijke situatie na de ontbinding van het huwelijk. De wijze waarop het huwelijk was ingericht, de duur van het huwelijk en de aanwezigheid van uit het huwelijk geboren kinderen, bepalen daarbij niet of er een onderhoudsplicht is, maar kunnen wel van invloed zijn op de omvang en de duur van de onderhoudsplicht.
Medebepalend voor de vaststelling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde is de welstand waarin partijen tijdens hun huwelijk hebben geleefd. Voorts zijn alle relevante omstandigheden van belang, waaronder het inkomsten- en uitgavenpatroon tijdens het huwelijk, aan de hand waarvan wat betreft de kosten van levensonderhoud het inkomensniveau kan worden bepaald waarop de onderhoudsgerechtigde na beëindiging van het huwelijk in redelijkheid aanspraak kan maken. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens over de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud worden bepaald. Werkelijke of in redelijkheid te verwerven eigen inkomsten van de onderhoudsgerechtigde verminderen de alimentatiebehoefte.
6. Voor het bepalen van de omvang van de onderhoudsverplichting in dit geval acht het hof (onder meer) het volgende van belang. Partijen zijn op 31 augustus 2005 in Suriname gehuwd, waarna de man op 10 september 2005 naar Nederland is teruggekeerd. De vrouw heeft zich op 12 februari 2006 bij de man in Nederland gevoegd. Partijen hebben drie weken in Nederland samengewoond. Niet lang daarna is de relatie van partijen geëindigd. De vrouw is op 4 maart 2006 naar Suriname teruggekeerd en is op 29 april 2006 weer naar Nederland gekomen. Familie en vrienden geven haar sindsdien kost en inwoning. Op 8 maart 2007 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw verblijft thans zonder geldige verblijfstitel in Nederland. Zij is coupeuse en heeft tot haar komst naar Nederland in haar eigen levensonderhoud voorzien.
7. Het hof is van oordeel dat de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man in haar kosten van levensonderhoud niet moet worden gesteld op het niveau van een Nederlandse bijstandsuitkering, althans dat niet is gebleken dat die behoefte hoger is dan € 300,- per maand. Daaraan legt het hof het volgende ten grondslag. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw tijdens het huwelijk in een zodanige welstand heeft geleefd, dat daaruit een behoefte van de vrouw aan een bijdrage van € 700,- zou voortvloeien. Partijen hebben tijdens hun huwelijk amper samengewoond en vrijwel meteen na haar aankomst in Nederland is de samenwoning geëindigd. Sindsdien wordt de vrouw door familie en vrienden onderhouden. Haar stelling dat zij alle schepen in Suriname achter zich heeft verbrand en door toedoen van de man in Nederland is, heeft de vrouw verder niet toegelicht. Het moet er daarom voor worden gehouden dat zij er zelf voor kiest illegaal in Nederland te blijven; de consequenties, dat zij niet kan werken en geen uitkering kan ontvangen, dienen als gevolg van die keuze dan ook voor haar rekening te blijven en niet te worden afgewenteld op de man. Dit geldt temeer, daar de vrouw tot haar komst naar Nederland in Suriname als coupeuse in haar eigen levensonderhoud heeft voorzien en niet is gebleken dat zij bij terugkomst niet weer als zodanig aan de slag zou kunnen gaan.
Onder deze omstandigheden ziet het hof geen aanleiding het inkomensniveau, waarop de vrouw na het einde van het huwelijk met de man aanspraak kan maken, te bepalen op een zodanig bedrag dat daaruit een behoefte aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud van € 700,- (ongeveer het niveau van een Nederlandse bijstandsuitkering), althans een behoefte hoger dan € 300,- per maand zou voortvloeien. Nu de man geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking is hij tot betaling van € 300,- gehouden. Het hof komt op die grond niet toe aan het door de man in hoger beroep herhaalde betoog, dat de vrouw in het geheel geen behoefte zou hebben. Grief 1 faalt.
De bestreden beschikking van 1 mei 2007 (rekestnummer 639-R-07)
8. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking wat betreft de verdeling van de huwelijksgemeenschap, voor zover daarbij geen rekening is gehouden met de saldi van de ten name van de man staande spaarrekeningen, te vernietigen en opnieuw beschikkende – uitvoerbaar bij voorraad – de man te veroordelen met de vrouw over te gaan tot verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap, met benoeming van de notaris ten overstaan van wie de verdeling dient te geschieden en een onzijdig persoon ter vertegenwoordiging van diegene die mocht weigeren of in gebreke blijven aan de verdeling mee te werken.. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
9. De vrouw stelt in grief 2 dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de (positieve) saldi van de op naam van de man staande spaarrekeningen. De vrouw heeft vernomen dat de man nog twee spaarrekeningen heeft. Zij heeft zelf niet de middelen om onderzoek te laten doen naar die spaarrekeningen en verzoekt het hof om alle middelen aan te wenden om hieromtrent duidelijkheid te krijgen.
10. De man heeft de stelling van de vrouw gemotiveerd betwist. Hij stelt dat hij geen andere rekeningen heeft dan die waar de rechtbank mee heeft rekening gehouden en dat de vrouw haar stelling verder niet onderbouwd heeft. Aan het verzoek van de vrouw, om de man te veroordelen om met de vrouw over te gaan tot verdeling, ontbreekt ieder belang. De rechtbank heeft een afdoende regeling gegeven, zo meent de man.
11. Het hof overweegt het volgende. Nu de man haar stelling gemotiveerd heeft betwist, is het aan de vrouw om haar stelling, dat de man nog twee spaarrekeningen heeft waarmee de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden, te bewijzen. De vrouw heeft nagelaten haar stelling te onderbouwen. Grief 2 faalt.
12. Het hof ziet geen aanleiding de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep en wijst het verzoek van de man daartoe af.
13. Dit leidt tot de volgende beslissing
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
In de zaak met rekestnummer 638-R-07
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van 15 februari 2007 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
In de zaak met rekestnummer 639-R-07
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van 1 mei 2007 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Pannekoek-Dubois en Ydema, bijgestaan door mr. Martens als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2008.