ECLI:NL:GHSGR:2008:BC4377

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
006-M-08
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Fockema Andreae-Hartsuiker
  • Van Leuven
  • Bouritius
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen na verzoek van de William Schrikker Stichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS) tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Middelburg, waarin het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen werd afgewezen. De WSS had verzocht om de minderjarigen, geboren in 1992 en 1993, opnieuw uit huis te plaatsen, omdat de veiligheid in de thuissituatie niet gegarandeerd kon worden. De vader van de kinderen was veroordeeld voor seksueel misbruik en de WSS vreesde voor recidive. De ouders stelden echter dat zij de veiligheid van de kinderen konden waarborgen, onder andere door het naleven van een veiligheidsplan en het inschakelen van therapieën voor de vader.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de moeder bereid was haar relatie met de vader op te geven als dat nodig was voor de veiligheid van de kinderen. Het hof oordeelde dat de kinderrechter op goede gronden had beslist en dat er geen noodzaak meer was voor uithuisplaatsing, gezien het feit dat de minderjarigen sinds juni 2007 ieder weekend thuis waren en er geen incidenten waren voorgevallen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter, waarmee de ouders in hun verzoek werden gesteund en de WSS in haar beroep werd afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van de veiligheid van de minderjarigen en de verantwoordelijkheid van de ouders in het waarborgen daarvan. Het hof concludeerde dat de situatie in het gezin verbeterd was en dat de ouders de nodige stappen hadden ondernomen om de veiligheid van hun kinderen te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 30 januari 2008
Rekestnummer : 06-M-08
Rekestnr. rechtbank : JE RK 07-653
De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
kantoorhoudende te Diemen,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de WSS,
tegen
[verweerders],
wonende te Arnemuiden,
hierna te noemen: de ouders,
procureur mr. W. Heemskerk.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Raad voor de kinderbescherming,
vestiging Middelburg,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De WSS is op 7 januari 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 december 2007 van de kinderrechter in de rechtbank te Middelburg.
De ouders hebben op 14 januari 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de WSS is op 14 januari 2008 een fax ingekomen.
Op 16 januari 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de ouders, bijgestaan door hun advocaat, mr. C.E.J.E. Kouijzer, en namens de WSS: mevrouw I. Wood en mevrouw K. van Hoorn. De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, de WSS onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. De hierna te noemen minderjarigen zijn in raadkamer gehoord.
Nadien is op 17 januari 2008, volgens afspraak ter zitting, van de zijde van de WSS het volgende stuk bij het hof ingekomen: het inleidend verzoekschrift.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Middelburg en de beide beschikkingen van 11 oktober 2007 van deze rechtbank. Op 15 augustus 2007 heeft de raad een verzoekschrift ingediend strekkende tot uithuisplaatsing van na te noemen minderjarigen voor de duur van een jaar. De kinderrechter heeft bij twee afzonderlijke beschikkingen van 11 oktober 2007 overwogen dat onderzocht dient te worden welke therapie het gezin en/of de minderjarigen nodig heeft/hebben cq. nog verder zal/zullen moeten ondergaan. Tevens is overwogen dat onderzocht dient te worden of dit ambulant kan geschieden, zodat de minderjarigen weer thuis kunnen wonen. De WSS is verzocht om de kinderrechter hieromtrent schriftelijk te informeren.
De rechtbank heeft vervolgens de machtiging tot uithuisplaatsing van na te noemen minderjarigen verleend in een accommodatie van een zorgaanbieder met ingang van 11 oktober 2007 tot 11 januari 2008 en de beslissing overigens aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de raad voorzover het nog niet is toegewezen, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de afwijzing van het verzoek tot uithuisplaatsing van [de minderjarigen, geboren in 1992 en 1993,] voorzover dat betreft de periode vanaf 11 januari 2008. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarigen. De minderjarigen wonen sinds 11 januari 2008 weer bij de ouders.
2. De WSS verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende alsnog de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen uit te spreken voor de periode gelijk aan de termijn van de ondertoezichtstelling, te weten tot 11 oktober 2008. De ouders bestrijden haar beroep.
3. De WSS stelt in haar beroepschrift dat zij het absoluut onaanvaardbaar acht dat de minderjarigen met ingang van 11 januari 2008 naar huis gaan. De veiligheid van de minderjarigen in de thuissituatie kan absoluut niet gegarandeerd worden. Dit omdat de vader in de thuissituatie aanwezig is. Hij is veroordeeld wegens seksueel misbruik van [de oudste minderjarige]; de kans op recidive wordt groot geacht en de therapie (“handen thuis”) van de vader vangt pas in
januari 2008 aan. Daarbij heeft de vader een zwakke persoonlijkheidsstructuur, is hij zwakbegaafd en heeft hij geen zelfreflectie. Ook heeft hij geen probleembesef en vertoont hij nog steeds grensoverschrijdend gedrag. De moeder is niet in staat gebleken om de minderjarigen te beschermen en de minderjarigen hebben een verstandelijke beperking, zijn kwetsbaar en afhankelijk van hun ouders. Het veiligheidsplan, door de WSS als volgt weergegeven: als de minderjarigen thuis zijn, slaapt de vader elders, kan de veiligheid van de minderjarigen niet garanderen omdat de gezinsvoogd het feitelijk niet kan controleren. Tevens ontbreekt een stevig netwerk rondom het gezin.
Voorts stelt de WSS dat er sprake is van een verstoord gezinssysteem, in de zin dat de moeder als partner en als opvoeder door de seksuele relatie tussen de vader en [de oudste minderjarige] door de vader is gediskwalificeerd en de minderjarigen zich concurrent voelen van de moeder. Voorts hebben de minderjarigen volgens de WSS behandeling en begrenzing nodig welke niet in de thuissituatie gegeven kan worden. Ter terechtzitting heeft de WSS naar voren gebracht te blijven bij het standpunt dat de veiligheid van de minderjarigen niet kan worden gegarandeerd. Volgens de WSS zouden de minderjarigen pas weer thuis kunnen wonen als de vader alle therapieën heeft afgerond. Daarna kan bekeken worden of de behandeling iets heeft opgeleverd en of de situatie is veranderd.
4. De ouders stellen dat de grief van de WSS geen doel treft. De veiligheid van de minderjarigen in de thuissituatie kan volgens de ouders wel degelijk worden gegarandeerd. De vader is inderdaad thuis maar verlaat vanaf 22.00 uur ’s avonds de echtelijke woning. Door-de-week gaat hij ’s avonds naar zijn zus en slaapt daar en in het weekend verblijft hij gedurende de nacht bij de buren. Verder zal er een IPT-er worden ingezet in het gezin en is de moeder altijd aanwezig als de vader thuis is. De ouders doen er alles aan om het recidivegevaar te doen afnemen. Zo is de partnertherapie inmiddels opgestart, en start de individuele therapie “handen thuis” met een zeer intensieve training van negen maanden twee dagen per week van 09.00 – 15.30 uur, op 21 januari 2008. Op deze therapie zal een therapie van één dag per week gedurende drie maanden volgen. Het laatste jaar van de therapie zal er iedere veertien dagen een gesprek van 1,5 uur plaatsvinden. De vader is zeer gemotiveerd om de therapie te ondergaan. De vader is inmiddels duidelijk geworden dat hij geen slachtoffer is, maar dader en dat hij nimmer op de toenaderingspogingen van zijn dochter had mogen ingaan. De vader bestrijdt tevens dat hij nog steeds grensoverschrijdend gedrag vertoont en dat hij achterdochtig en wantrouwend is.
Voorts zijn de ogen van de moeder inmiddels wel geopend, zij is wel degelijk in staat de minderjarigen thans te beschermen in de gezinssituatie.
Verder betwisten de ouders dat er een stevig netwerk rondom hun gezin ontbreekt. De familie is zeer betrokken bij het gezin en in het bijzonder bij de (veiligheid van de) minderjarigen.
De ouders stellen tevens dat opnieuw een uithuisplaatsing van de minderjarigen, zoals de WSS wenst, vergaande gevolgen zal hebben. Het zal een tegenslag zijn voor alle vier de gezinsleden en de gevolgen voor de minderjarigen zullen groot zijn. De minderjarigen zullen de uithuisplaatsing als een straf ervaren. Daarbij is onvoldoende duidelijk waar de minderjarigen ondergebracht zullen worden en of er omgang plaats zal vinden.
Gebleken is dat de minderjarigen ambulante therapie kunnen ontvangen, dit kan volgens de ouders ook vanuit de thuissituatie gebeuren. Verder legt [de oudste minderjarige] de schuld van het gebeuren inmiddels niet meer bij zichzelf.
Ten aanzien van het op 27 november 2007 door de WSS met het expertiseteam van de
WSS-Expertisecentrum gevoerde adviesgesprek stellen de ouders het volgende. Het expertiseteam heeft volgens de ouders een schriftelijk onderzoek gedaan op basis van oude, deels achterhaalde stukken en heeft het niet noodzakelijk geacht om de ouders en de minderjarigen te zien. De ouders stellen dat het onderzoek ondeugdelijk is gedaan, dit terwijl de WSS zich op het adviesgesprek naar aanleiding van dit onderzoek baseert en de bezoekregeling op grond hiervan per direct heeft gewijzigd.
Tot slot is het de ouders onduidelijk waarom het starten van de therapie van de vader tot gevolg zou moeten hebben dat er een uithuisplaatsing zou moeten plaatsvinden. Zij verwachten van de therapie juist een steuntje in de rug.
Ter terechtzitting heeft de moeder in aanvulling op het verweerschrift – kort weergegeven – gesteld dat de kinderen zijn opgebloeid sinds zij weer thuis zijn en dat zij daar op hun plek zijn.
Voorts heeft zij gesteld dat het door WSS opgestelde veiligheidsplan zeker wordt uitgevoerd en dat zij het welzijn van de kinderen voorop stelt.
5. Het hof is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de kinderrechter op goede gronden heeft beslist tot afwijzing van het verzochte voor zover nog aanhangig. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne. Daarnaast stelt het hof met betrekking tot de door de WSS uitgesproken zorgen omtrent de kans op recidive bij de vader en de omstandigheden in het gezin van de ouders, met name de omstandigheid dat er weinig grenzen gesteld worden, vast dat ter terechtzitting is gebleken dat de moeder onmiskenbaar kiest voor de veiligheid van de kinderen. Zij is zo nodig bereid haar relatie met de vader daarvoor op te geven. Op dit moment wenst zij de uitkomsten van de therapieën die de vader zal ondergaan af te wachten. Bij een positief verloop is voor haar het uitgangspunt de partnerrelatie in stand te houden en te verbeteren. Het hof meent dat de moeder daarmee laat zien dat zij haar verantwoordelijkheid op dit moment neemt. In combinatie met het feit dat het veiligheidsplan door de ouders al maanden wordt nageleefd - de minderjarigen verblijven sedert juni 2007 ieder weekeinde thuis en tot op heden is niet gebleken dat daarmee hun veiligheid in gevaar is gekomen - en de WSS toezicht houdt op de situatie middels de ondertoezichtstelling, is het hof van oordeel dat van een noodzaak voor een uithuisplaatsing niet langer gesproken kan worden. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Van Leuven en Bouritius, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2008.