ECLI:NL:GHSGR:2008:BC5881

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1727-M-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
  • J. van den Wildenberg
  • M. Mink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een justitiële jeugdinrichting

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 1991, in een normaal beveiligde justitiële jeugdinrichting. De minderjarige is op 5 december 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Middelburg, die op 2 november 2007 de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. De moeder heeft alleen het gezag over de minderjarige en heeft gesteld dat de gronden voor uithuisplaatsing niet meer aanwezig zijn. De minderjarige heeft drie grieven ingediend tegen de bestreden beschikking, waarbij hij aanvoert dat er geen behandeling gaande is en dat de kinderrechter ten onrechte heeft overwogen dat de minderjarige verder behandeld dient te worden in een justitiële jeugdinrichting.

Het hof heeft de stukken en het verhandelde ter zitting in overweging genomen. Het hof concludeert dat er bij de minderjarige sprake is van ernstige gedragsproblematiek, die een uithuisplaatsing noodzakelijk maakt. De minderjarige heeft in het verleden regelmatig met de politie in aanraking gekomen en is veroordeeld voor verschillende delicten. Ondanks de vooruitgang die hij maakt in de jeugdinrichting, is het hof van oordeel dat de behandeling moet worden voortgezet om een blijvende gedragsverandering te bewerkstelligen. De moeder heeft niet aangetoond dat de situatie thuis zodanig is veranderd dat terugplaatsing mogelijk is.

Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd. De beslissing is genomen op 27 februari 2008 door het Gerechtshof 's-Gravenhage, waarbij de rechters Fockema Andreae-Hartsuiker, Van den Wildenberg en Mink aanwezig waren, bijgestaan door griffier Steenks.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 27 februari 2008
Rekestnummer : 1727-M-07
Rekestnr. rechtbank : JE RK 07-300
[De minderjarige],
thans verblijvende in Rijksinrichting [naam Rijksinrichting] te [plaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
procureur mr. W. Heemskerk,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland,
kantoor houdende te Middelburg,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. [de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder.
Als informant is aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De minderjarige is op 5 december 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 november 2007 van de kinderrechter in de rechtbank te Middelburg.
Jeugdzorg heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de minderjarige zijn bij het hof op 6 december 2007 en 10 januari 2008 aanvullende stukken ingekomen.
De Raad heeft het hof bij brief van 28 december 2007 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen. Bij voornoemde brief is het raadsrapport van 19 februari 2007 gevoegd.
Op 30 januari 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de minderjarige, bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.M. Koole, de moeder en namens Jeugdzorg: mevrouw A. van Loon. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezige personen hebben het woord gevoerd, mevrouw A. van Loon onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitaantekeningen.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 3 mei 2007 van de rechtbank te Middelburg.
• Bij de beschikking van 3 mei 2007 is de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige verlengd in een normaal beveiligde justitiële jeugdinrichting met ingang van 3 mei 2007 tot 5 november 2007. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
• Bij de opvolgende - bestreden beschikking - is de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige verlengd in een normaal beveiligde justitiële jeugdinrichting met ingang van 5 november 2007 tot 5 maart 2008.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige, geboren [in] 1991, in een normaal beveiligde justitiële jeugdinrichting voor de periode van 5 november 2007 tot 5 maart 2008. De moeder heeft alleen het gezag over de minderjarige.
2. De minderjarige verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de grond voor uithuisplaatsing niet meer aanwezig is en de uithuisplaatsing te beëindigen door de machtiging daartoe in te trekken. Jeugdzorg bestrijdt zijn beroep.
3. De minderjarige stelt dat de grond voor uithuisplaatsing niet (meer) aanwezig is. Ter onderbouwing van die stelling heeft hij drie grieven gericht tegen de bestreden beschikking. In de eerste grief stelt de minderjarige dat de kinderrechter ten onrechte heeft overwogen dat de minderjarige weliswaar vooruitgang boekt maar dat hij nog niet klaar is met zijn behandeling. Ter toelichting voert hij aan dat naar zijn oordeel geen behandeling gaande is. In de tweede grief stelt de minderjarige dat de kinderrechter ten onrechte de machtiging verlengd heeft op de gronden dat de minderjarige nu meer individueel zal gaan werken en er nog duidelijkheid zal moeten komen over zijn toekomst. Naar zijn mening zijn beide nog altijd niet aan de orde. In de derde grief stelt de minderjarige dat de kinderrechter ten onrechte heeft overwogen dat de minderjarige verder behandeld dient te worden in een justitiële jeugdinrichting, gelet op de problematiek van de minderjarige zoals deze blijkt uit het psychodiagnostisch onderzoek, alsmede de ernstige gedragsproblemen die de aanleiding vormden voor de plaatsing. Ter toelichting stelt hij dat tijdens zijn verblijf in [naam Rijksinrichting] duidelijk is geworden dat de conclusies uit het onderzoek niet geheel juist of zelfs geheel onjuist zijn. Ter zitting van het hof is van de zijde van de minderjarige gesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarden zoals omschreven in de nieuwe Wet op de Jeugdzorg, in het bijzonder artikel 29b Wet Jeugdzorg, hierna: WJZ, welke wet per 1 januari 2008 in werking is getreden. Er is geen hulpverleningsplan en er heeft geen nader onderzoek door een gedragswetenschapper plaatsgevonden, zoals artikel 29b van genoemde wet voorschrijft.
4. Jeugdzorg heeft zich ter zitting op de volgende standpunten gesteld. Jeugdzorg is van mening dat de minderjarige binnen [naam Rijksinrichting] de behandeling krijgt die hij nodig heeft en dat hij die behandeling in zijn geheel af moet maken om een blijvende gedragsverandering bij hem te kunnen bewerkstelligen. [De Rijksinrichting] biedt een groepsgerichte behandeling aan jongeren die functioneren op zwakbegaafd niveau en waar sprake is van een forse gedragsproblematiek. De behandeling wordt uitgevoerd aan de hand van een behandelplan en duurt twee jaar. De minderjarige bevindt zich momenteel in de tweede fase. Jeugdzorg heeft ter zitting het opvoedingsplan van [naam Rijksinrichting] overgelegd. De behandeling blijkt bij de minderjarige vruchten te gaan afwerpen. Jeugdzorg is van mening dat dit komt door de specifieke, maar ook erg gestructureerde aanpak waar de minderjarige duidelijk behoefte aan heeft. Jeugdzorg stelt verder dat de moeder niet in staat is geweest om door middel van de aangeboden hulp de situatie thuis te veranderen. Naar de mening van Jeugdzorg zijn de gronden voor uithuisplaatsing nog altijd aanwezig.
5. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de moeder zich op het standpunt gesteld dat haar omstandigheden sedert de uithuisplaatsing van de minderjarige dermate zijn gewijzigd, dat de minderjarige weer naar huis kan komen. De moeder meent dat zij voor de minderjarige kan zorgen en zij wil hem helpen bij het vinden van een passende dagbesteding. De moeder vindt het voor de minderjarige erg belangrijk dat hij een diploma haalt. Voorts vindt de moeder dat zij niet in gelegenheid gesteld is om te bewijzen dat de terugplaatsing wel een kans van slagen kan hebben.
6. Het hof zal eerst ingaan op het betoog van de advocaat van de minderjarige, inhoudende dat niet is voldaan aan de vereisten, die ingevolge de per 1 januari 2008 in werking getreden gewijzigde WJZ gesteld worden aan het verlenen van een machtiging, meer in het bijzonder artikel 29b lid 4 en 5. Anders dan de advocaat betoogt geldt, op grond van het bepaalde in artikel VII lid 2 van genoemde wet een reeds verleende machtiging als bedoeld in artikel 1:261 vijfde lid Burgerlijk Wetboek (BW), verleend voor 1 januari 2008, met ingang van 1 januari 2008 als machtiging als bedoeld in artikel 29b WJZ. Dit betekent dat een reeds verleende machtiging niet (alsnog) behoeft te voldoen aan de in artikel 29b WJZ gestelde en gewijzigde formele vereisten, zoals omschreven in het vierde en vijfde lid van dit artikel. Dit betoog wordt dan ook verworpen.
7. Het hof wijst er op dat het beroep ziet op de beslissing van de rechtbank tot het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing. Het hof zal beoordelen of nog altijd sprake is van een ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de minderjarige ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft, zal onttrekken.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat er bij de minderjarige sprake is van een zodanig ernstige gedragsproblematiek, dat plaatsing in een normaal beveiligde justitiële jeugdinrichting in het belang van zijn opvoeding en verzorging noodzakelijk is. De minderjarige heeft in hoger beroep geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel kunnen leiden. Evenmin zijn het hof dergelijke feiten of omstandigheden gebleken. Bij zijn oordeel laat het hof het volgende meewegen. Er is sprake van ernstige gedragsproblemen bij de minderjarige. Hij is vanaf 2004 regelmatig met de politie in aanraking gekomen, en is daarbij onder meer veroordeeld wegens mishandeling danwel openlijke geweldpleging tegen een persoon en vernieling. Ook is hij een aantal jaren niet naar school geweest. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat uithuisplaatsing gedurende dag en nacht in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige noodzakelijk is. Rijksinrichting [naam Rijksinrichting] heeft de minderjarige, na beoordeling van zijn gedragsproblematiek en zijn delictgeschiedenis, geschikt bevonden voor een groepsgerichte behandeling (SocioGroepsStrategie). Uit het opvoedingsplan van [naam Rijksinrichting] blijkt dat de minderjarige goede vorderingen maakt binnen het programma. Hij zet zich altijd goed in en blijkt op lichamelijk en cognitief gebied een van de sterkere jongens in de groep te zijn. De omstandigheid dat de minderjarige vooruitgang boekt, betekent evenwel niet dat de minderjarige weer naar huis zou kunnen gaan. De voortgang van de behandeling is noodzakelijk om een blijvende gedragsverandering te bewerkstelligen. Als de behandeling zou worden gestaakt is het te vrezen dat de minderjarige terugvalt en dat de ernstige gedragsproblemen weer gaan opspelen. In dat geval zal dan ook zijn ontwikkeling van minderjarige naar volwassenheid ernstig worden belemmerd. De moeder van de minderjarige noch de minderjarige zelf heeft duidelijk gemaakt hoe en of een behandeling in de thuissituatie doorgang zal vinden. Naar het oordeel van het hof zijn de gronden voor een uithuisplaatsing in een normaal beveiligde justitiële jeugdinrichting nog altijd aanwezig. Derhalve dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, Van den Wildenberg en Mink, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2008.