GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 20 februari 2008
Rekestnummer. : 650-R-07
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 06-1695
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. W. Heemskerk,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. J.M.M. Brouwer.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 15 mei 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 19 februari 2007.
De vrouw heeft op 16 juli 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 13 juni 2007, 28 juni 2007 en 28 december 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 24 december 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 4 januari 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.D. Leuftink, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. J.A. Hoogwerf. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam. Bij die beschikking is onder meer, en uitvoerbaar bij voorraad, de door de man aan de vrouw met ingang van de inschrijving van de bestreden beschikking in de registers van de burgerlijke stand te betalen uitkering tot levensonderhoud bepaald op € 1.273,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voorzover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 3 mei 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn ten aanzien van de alimentatie van de vrouw, de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, waar het betreft de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man geen bijdrage verschuldigd is in het levensonderhoud van de vrouw, althans dat de man gehouden is een bijdrage te voldoen in het levensonderhoud van de vrouw die een bedrag van € 400,- niet te boven gaat, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans de gronden van het beroep te verwerpen, zulks met bekrachtiging van de bestreden beschikking en voorts de man te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.
4. Ten aanzien van de behoefte van de vrouw stelt de man in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte een bijdrage heeft vastgesteld in het levensonderhoud van de vrouw van € 1.273,- per maand. De man stelt dat de vrouw niet behoeftig is aangezien zij zelf in redelijkheid voldoende inkomsten zou moeten kunnen verwerven om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. De man stelt dat de vrouw wel degelijk ook verdiencapaciteit heeft en zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij alle mogelijke inspanningen heeft verricht om daadwerkelijk haar werkzaamheden uit te breiden. In zijn vierde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw behoefte zou hebben aan een uitkering tot levensonderhoud in de orde van grootte als door haar verzocht.
5. De vrouw betwist in haar verweerschrift de stellingen van de man betreffende haar behoefte. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij momenteel drie banen heeft en dat haar inkomen onvoldoende is om in haar behoefte te kunnen voorzien.
6. Gelet op de door de vrouw overgelegde stukken en hetgeen zij ter zitting naar voren heeft gebracht, is het hof van oordeel dat zij voldoende heeft aangetoond dat zij heeft getracht ander werk te vinden en/of haar arbeidsuren uit te breiden zodanig dat zij volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien maar dat dit gelet op haar opleidingsniveau, leeftijd en gezondheid niet is gelukt. Het huidige inkomen van de vrouw bedraagt per maand netto ongeveer € 100,- uit kapperswerkzaamheden, ongeveer € 800,- uit werkzaamheden bij Warmtebron [woonplaats] en de gemeente [woonplaats], totaal derhalve ca € 900,- netto per maand. Het hof gaat er derhalve van uit dat, gezien de hoogte van het inkomen van de vrouw, zij nog steeds behoefte heeft aan een uitkering tot levensonderhoud in de orde van grootte als door haar verzocht is. Het hof houdt daarbij rekening met de huur van de woning van de vrouw en een omvang van haar behoefte gerelateerd aan de welstand van partijen tijdens het huwelijk.
7. In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte ervan uitgegaan is dat hij voldoende draagkracht heeft om een bijdrage van € 1.273,- per maand te voldoen in het levensonderhoud van de vrouw naast een bijdrage van € 300,- per maand per kind ten behoeve van de twee minderjarige kinderen van partijen. De man stelt dat hij niet in staat is om woonruimte te aanvaarden door de hoge bijdrage en dat hij na beslaglegging maandelijks slechts € 700,- te besteden heeft, welk bedrag volledig dient te worden aangewend voor de woonlasten van de (voormalige) echtelijke woning.
8. Ten aanzien van de woonlasten is het hof uit het besprokene ter zitting gebleken dat de vrouw niet meer in de voormalige echtelijke woning verblijft. De man woont voorlopig bij zijn ouders, doch is voornemens in de voormalige echtelijke woning te gaan wonen, totdat deze verkocht wordt. Hij betaalt de rente op de hypothecaire lening en de premie op de daarmee verbonden polis van levensverzekering van de echtelijke woning ten bedrage van € 366,- respectievelijk € 137,42 per maand, met welke bedragen het hof rekening houdt bij de bepaling van de draagkracht van de man, evenals met het eigenwoning forfait. De overige eigenaarslasten zijn te stellen op € 95,- per maand.
9. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat de door de man opgevoerde premie van € 300,- per maand voor een nog af te sluiten pensioenvoorziening buiten beschouwing moet worden gelaten, nu gebleken is dat de man deze verzekering is aangegaan in verband met de pensioenverevening met de vrouw en in een dergelijk geval deze last niet als noodzakelijk wordt beschouwd.
10. Het hof zal geen rekening houden met de gestelde herinrichtingskosten omdat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze ook daadwerkelijk maakt.
11. Het hof zal in tegenstelling tot hetgeen de man in de door hem overgelegde draagkrachtberekening heeft opgevoerd geen kosten voor de omgangsregeling in aanmerking nemen, nu is gebleken dat er geen omgang plaatsvindt en evenmin de kosten van de garage, op dezelfde gronden als de rechtbank.
12. Ten aanzien van de limitering van de alimentatie overweegt het hof als volgt. In verband met de ingrijpende gevolgen van limitering dienen hoge eisen te worden gesteld aan de te stellen en zonodig te bewijzen bijzondere omstandigheden die limitering rechtvaardigen. Het hof is van oordeel dat door de man geen zodanige bijzondere feiten en omstandigheden zijn gesteld. Als zodanig geldt niet de stelling dat de vrouw in eigen levensonderhoud kan voorzien. Het hof zal het betreffende verzoek van de man dan ook afwijzen.
13. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de draagkracht van de man de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie toelaat, zodat de bestreden uitspraak, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
14. Het hof ziet geen reden, zoals door de vrouw is verzocht, om de man te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof zal dat verzoek derhalve afwijzen.
15. Gelet op het vorenstaande wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Dusamos en Van der Burght, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terecht zitting van 20 februari 2008.