ECLI:NL:GHSGR:2008:BC6202

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1431-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. Kamminga
  • F. Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gezamenlijk gezag en de belangen van het kind in het kader van ouderschap na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 13 februari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot gezamenlijk gezag over een minderjarige, hierna te noemen [kind]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen, waarin werd bepaald dat zij en de vader gezamenlijk het gezag over [kind] uitoefenen. De moeder stelt dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [kind] is, omdat de vader in de eerste levensjaren nauwelijks contact met [kind] heeft gehad en regelmatig afspraken heeft afgezegd. Daarnaast heeft de moeder ernstige gezondheidsproblemen en heeft zij mevrouw [x] als voogd benoemd voor het geval zij komt te overlijden.

Het hof heeft de argumenten van de moeder en de vader zorgvuldig afgewogen. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft betwist dat hij weinig contact met [kind] heeft gehad en stelt dat de huidige situatie niet meer in overeenstemming is met de moderne opvattingen over de zorg van beide ouders na een scheiding. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in een kwetsbare positie verkeert door haar ziekte en dat gezamenlijk gezag met de vader veel onrust met zich mee zou brengen. Het hof heeft daarbij het criterium uit artikel 1:253c BW gehanteerd, dat bepaalt dat een gezagswijziging in het belang van het kind wenselijk moet zijn. Gezien de omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat het in het belang van [kind] is dat alleen de moeder met het gezag wordt belast. De bestreden beschikking is vernietigd en het verzoek van de vader is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 13 februari 2008
Rekestnummer. : 1431-H-06
Rekestnr. rechtbank : 582424/06.2152
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. I.J. Pieters,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. J.A. Korver,
Voorts is opgeroepen:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 13 oktober 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage, locatie [geboorteplaats], van 19 juli 2006.
De vader heeft op 16 februari 2007 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft het hof bij brief van 19 januari 2007 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen. Bij voornoemde brief heeft de raad het laatste raadsrapport van 14 januari 2000 gevoegd.
Op 14 maart 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar procureur en de vader, bijgestaan door zijn procureur
Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities
De hierna te noemen minderjarige [kind] is in raadkamer gehoord.
Ter terechtzitting hebben partijen ingestemd met het voorstel van de voorzitter om in hun zaak gebruik te maken van de mogelijkheid van mediation naast rechtspraak. De zaak is daartoe pro forma aangehouden tot 30 juni 2007.
Van de zijde van de mediator is bij brief van 29 augustus 2007 een vaststellingsovereenkomst tussen partijen ingekomen. Daaruit blijkt dat partijen gedeeltelijk tot overeenstemming zijn gekomen. Partijen hebben het hof laten weten een beschikking te wensen voor het deel waarover geen overeenstemming is bereikt.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is bepaald dat de moeder en de vader met ingang van 20 juli 2006 gezamenlijk het gezag uitoefenen over [kind].
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
In geschil is het gezag ten aanzien van [kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], verder: [kind], die bij de moeder verblijft. [kind] is erkend door de vader.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de vader alsnog af te wijzen.
De vader bestrijdt haar beroep en verzoekt het hof – kort gezegd – de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De moeder meent dat gezamenlijk gezag van partijen niet in het belang van [kind] zal zijn. Ter onderbouwing van haar standpunt voert zij onder meer het volgende aan. De vader heeft de eerste levensjaren van [kind] nauwelijks contact met [kind] gehad. De omgangsregeling die thans geldt, is in de loop der jaren regelmatig door de vader zonder enige toelichting afgezegd. Als [kind] bij de vader verblijft, wordt hij vaak achter de computer gezet, waarna de vader naar de kroeg gaat. Volgens de moeder toont de vader nauwelijks interesse in [kind]. De moeder erkent dat zij ernstig ziek is (geweest). Voor het geval zij mocht komen te overlijden heeft de moeder mevrouw [x] als voogd benoemd. Mevrouw [x] is naar de mening van de moeder, in tegenstelling tot de vader, de juiste persoon om voor [kind] te zorgen indien zij er niet meer is.
De moeder meent dat er gevaar zal zijn dat [kind] tussen zijn ouders klem zal komen te zitten op het moment dat de ouders gezamenlijk met het gezag worden belast. Partijen hebben een hele slechte communicatie. Belangrijke beslissingen omtrent school, medische opnames en verenigingen heeft de moeder altijd zelfstandig genomen. De moeder wenst niets in de weg te leggen in het contact tussen de vader en [kind], maar gezamenlijk gezag gaat haar te ver. De moeder meent dat zij in deze zeer roerige fase van haar leven de rust moet krijgen om [kind] groot te brengen, hetgeen in het belang van [kind] moet worden geacht.
De vader betwist dat hij [kind] de eerste jaren na zijn geboorte nauwelijks heeft gezien en stelt dat zijn verhouding met [kind] goed is te noemen. De vader meent dat de huidige situatie waarbij de moeder het eenoudergezag heeft, niet meer in overeenstemming is met de geldende ideeën over de invulling van de zorg van de beide ouders na de scheiding of opheffing van de samenleving. Volgens hem zijn er geen belemmeringen voor het gezamenlijk gezag. Overigens stelt de vader dat indien [kind] bij hem komt wonen, hij in aanmerking zal komen voor een woning met minimaal twee slaapkamers. De vader ziet niet in waarom het in het belang van [kind] zou zijn om in plaats van bij hem, bij mevrouw [x] te wonen, die fulltime werkt. De vader is dan ook van mening dat [kind] bij hem moet komen wonen indien de moeder overlijdt.
Het hof zal voor de beantwoording van de vraag of de vader gezamenlijk met de moeder met het gezag over [kind] dient te worden belast, het in artikel 1:253c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna:BW) geformuleerde criterium hanteren te weten of de gezagswijziging in het belang van het kind wenselijk is. Het hof sluit hierbij voorts aan bij het wetsvoorstel nr. 29353 (Wijziging van enige bepalingen van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het geregistreerd partnerschap, de geslachtsnaam en het verkrijgen van gezamenlijk gezag). In het daarbij te wijzigen artikel 1:253c BW wordt bepaald dat voor voorziening in het gezamenlijk gezag dan wel het belasten van de vader met het eenhoofdig gezag in de situatie dat de ouders nimmer met elkaar gehuwd zijn geweest als maatstaf wordt gehanteerd dat een zodanige beslissing wordt genomen als in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Naar het oordeel van het hof zou, gelet op de ziekte van de moeder en de zorg en onzekerheid die dat voor haar meebrengt, gezamenlijk gezag met de vader dermate veel onrust met zich brengen dat een dergelijke situatie niet in het belang van [kind] moet worden geacht. Mede nu de vader desgevraagd heeft aangegeven dat hij ingeval van gezamenlijk gezag na een mogelijk overlijden van de moederzelf de verzorging en opvoeding van [kind] op zich zou willen nemen, maar tevens aan heeft gegeven niet te weten hoe hij daaraan invulling zou moeten geven, is het hof van oordeel dat het in het belang van [kind] is om alleen de moeder met het gezag te belasten, zodat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst het inleidend verzoek van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Kamminga en Fockema Andreae-Hartsuiker en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2008.