ECLI:NL:GHSGR:2008:BC6541

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
305-H-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Nievelt
  • M. van Leuven
  • J. Punselie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 13 februari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende het gezag over de minderjarige [de minderjarige], geboren in 1998, en de omgangsregeling met de vader. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft het hof verzocht om het eenhoofdig gezag over de minderjarige aan hem toe te wijzen, terwijl de moeder, verweerster in hoger beroep, het verzoek heeft bestreden en de bestreden beschikking van de rechtbank heeft willen bekrachtigen. De vader stelt dat de moeder niet in staat is om de belangen van de minderjarige te behartigen en dat haar gedrag schadelijk is voor het welzijn van de minderjarige. De moeder daarentegen betwist deze beschuldigingen en stelt dat zij de belangrijkste hechtingsfiguur is voor de minderjarige en dat een wijziging van het gezag niet in zijn belang zou zijn.

Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige verwijten over en weer zijn tussen de ouders en dat de moeder een tegenstrijdige houding aanneemt ten aanzien van de omgang. Het hof is van oordeel dat de gedragingen van de moeder aanleiding zouden kunnen geven tot een wijziging van het gezag, maar dat de ingrijpende gevolgen van een dergelijke wijziging, zoals de verhuizing van de minderjarige naar de vader in het buitenland, zorgvuldig overwogen dienen te worden. Het hof heeft daarom besloten om de beslissing omtrent het gezag aan te houden voor de duur van zes maanden, in afwachting van het verdere verloop van de omgangszaak met rekestnummer 356-H-07. De behandeling is pro forma aangehouden tot 26 juli 2008, waarbij partijen tijdig het hof zullen informeren over het verdere verloop van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 13 februari 2008
Rekestnummer. : 305-H-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-604
[De vader]
wonende te [woonplaats in het buitenland],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. J. Gravesteyn,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. M.J. Zennipman.
Als informant is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 2 maart 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 13 december 2006 van de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
De moeder heeft op 1 oktober 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 13 maart 2007 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 12 september 2007 laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen. Bij voornoemde brief heeft de raad het raadsrapport van 29 augustus 2006 gevoegd. Bij brief van 11 december 2007 heeft de raad laten weten in tegenstelling tot zijn brief van 12 september 2007 niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
Op 12 december 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur, en de moeder, bijgestaan door haar procureur. De vader is verder bijgestaan door de heer M.C. van Dijk, tolk in de Duitse taal, die de bij de wet voorgeschreven eed heeft afgelegd. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 11 februari 2005 van de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
Bij de tussenbeschikking van 11 februari 2005 is de raad verzocht een onderzoek te verrichten, onder meer naar de wenselijkheid van een wijziging in de gezagssituatie en het belang van de minderjarige bij een dergelijke wijziging. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak verder, in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, pro forma aangehouden tot 1 september 2005.
Bij de opvolgende - bestreden - beschikking heeft de rechtbank, ter zake van het gezag, het verzoek van de vader om te worden belast met het eenhoofdig gezag over de hierna te noemen minderjarige afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag ten aanzien van de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in] 1998, verder: [de minderjarige]. [De minderjarige] is geboren uit een affectieve relatie tussen de ouders. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder heeft van rechtswege alleen het gezag over [de minderjarige]. [De minderjarige] verblijft bij de moeder.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking, naar het hof begrijpt voor zover het betreft de beslissing omtrent het gezag, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, het eenhoofdig gezag aan de vader toe te wijzen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof vermeent te behoren.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking met betrekking tot het gezag over [de minderjarige] te bekrachtigen.
Gezag
4. De vader stelt zich op het standpunt dat de moeder niet in staat is de belangen van [de minderjarige] naar behoren te behartigen, zodat er, anders dan de rechtbank bepaalde, wel degelijk redenen zijn om het gezag over te laten gaan van de moeder op hem. De vader voert hiertoe aan dat de moeder het contact en de omgang tussen [de minderjarige] en hem zodanig frustreert en belemmert dat zij het psychisch welzijn van [de minderjarige] schaadt en haar verantwoordelijkheden als ouder verwaarloost. De moeder saboteert de (telefonische) contacten tussen [de minderjarige] en de vader, manipuleert [de minderjarige] en zet hem aan tot liegen en het doen van valse aangifte. De moeder brengt [de minderjarige] in een loyaliteitsconflict hetgeen schadelijk is voor hem en niet in zijn belang. Door haar handelswijze is de zorg voor de opvoeding van [de minderjarige] niet langer in goede handen bij de moeder, aldus de vader. De vader meent dat het rapport van Fora en het advies van de raad juist wel aanwijzingen bevatten die aanleiding geven tot een wijziging van het gezag, zoals de extreem positieve houding van [de minderjarige] ten opzichte van de moeder, nu dit een gevolg is van het onthouden van [de minderjarige] van contact en omgang met de vader. Voorts meent de vader dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat Fora geen uitsluitsel heeft kunnen geven omtrent de vraag of het (vermeende) seksueel misbruik van [de minderjarige] door de vader al dan niet heeft plaatsgevonden. De vader stelt dat dit geen onderdeel van het onderzoek van Fora was, zodat Fora zich ook niet heeft kunnen richten op de vraag of het (vermeende) seksueel misbruik al dan niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank is daarbij bovendien ten onrechte voorbij gegaan aan het rapport van professor dr. [naam professor], (rechts)psycholoog, dat de vader heeft laten uitbrengen terzake van de aangifte van [de minderjarige], uit welk rapport volgt dat de verklaring ongeloofwaardig was. De vader vindt het in dit verband ook vreemd dat de moeder al meer dan een jaar dreigt met het doen van aangifte, maar zich nog steeds niet tot de politie heeft gewend voor nader onderzoek. Verder stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een wijziging van het gezag de belangen van [de minderjarige] zou schaden. De vader meent dat een verblijf van [de minderjarige] bij de moeder onder de huidige omstandigheden niet langer verantwoord is. De vader daarentegen is in alle opzichten goed in staat om voor [de minderjarige] te zorgen en zal, indien hij met het gezag zou worden belast, ook zorg dragen voor een goede regeling wat betreft het contact en de omgang met de moeder. De vader is zich bewust van de bijzondere gezondheidssituatie van [de minderjarige], maar acht zich, nu hij dezelfde ziekte heeft en bekend is met de complicaties, capabel om de emotionele begeleiding en verzorging van [de minderjarige] op zich te nemen. De vader meent dat een wijziging van het gezag weliswaar grote gevolgen zal meebrengen, doch dat deze een positieve wending zullen inhouden. De vader merkt nog op dat de rechtbank het belang van continuïteit en een stabiele situatie voor [de minderjarige] benadrukt, terwijl zij voorbij gaat aan het feit dat de moeder [de minderjarige] enige tijd geleden plotseling van school heeft laten wisselen.
5. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht het verzoek van de vader heeft afgewezen en het eenhoofdig gezag bij haar heeft gelaten. De moeder voert daartoe aan dat [de minderjarige] sinds zijn geboorte bij haar verblijft en dat niet is gebleken dat zij niet in staat is om de verzorging en opvoeding op zich te nemen. De moeder stelt voldoende pedagogische capaciteiten te hebben om [de minderjarige] op te voeden en dat het thans ook goed gaat met [de minderjarige]. De moeder voert aan dat zij de belangrijkste hechtingsfiguur is voor [de minderjarige] en dat een verhuizing (naar het buitenland) te ingrijpend zou zijn voor hem, ook gelet op zijn gezondheidssituatie. Voorts betwist de moeder dat zij de contacten tussen [de minderjarige] en de vader zou saboteren of dat zij [de minderjarige] zou manipuleren of zou aanzetten tot liegen. Dat de aangifte vals is, acht zij ook niet bewezen. De moeder meent dat er geen aanleiding bestaat om het gezag te wijzigen, nu zij bestrijdt dat zij [de minderjarige] manipuleert. De moeder acht het bovendien in het belang van [de minderjarige] dat hij opgroeit bij de ouder waaraan hij zich gehecht heeft en zij meent dat zij hem een stabiele en veilige thuishaven biedt. Gelet op zijn bijzondere gezondheidssituatie acht de moeder continuïteit in zijn verblijfplaats van groot belang. De moeder stelt voorts dat niet is gebleken dat het niet hebben van omgang met zijn vader [de minderjarige] heeft geschaad. De moeder stelt om die reden te handelen in het belang van [de minderjarige] door zich te verzetten tegen de omgang.
Het hof overweegt als volgt.
6. De vader heeft als gevolg van de blijvende weigerachtige houding van de moeder wat betreft het contact en de omgang bij wijze van sanctie, als laatste redmiddel, verzocht om een wijziging van het gezag.
7. Het hof is gebleken is dat partijen elkaar over en weer ernstige verwijten maken. Daarnaast is het hof gebleken dat de moeder een tegenstrijdige houding aanneemt met betrekking tot de omgang: enerzijds stelt zij het contact tussen de vader en [de minderjarige] niet te frustreren, anderzijds geeft zij duidelijk te kennen omgang niet in het belang van [de minderjarige] te vinden en stelt zij zich te verzetten tegen omgang.
8. Het hof is van oordeel dat de gedragingen van de moeder aangaande het contact en de omgang tussen [de minderjarige] en de vader aanleiding zouden kunnen geven tot een wijziging van het gezag. Gelet echter op de ingrijpende gevolgen van een wijziging van het gezag, namelijk de verhuizing van [de minderjarige] naar de vader, die in [woonplaats in het buitenland], woont en gelet op het feit dat de moeder zich wellicht onvoldoende bewust is van de mogelijke consequenties van haar weigerachtige houding wat betreft het contact en de omgang, is het hof van oordeel dat de moeder, alvorens het hof zal beslissen omtrent het gezag, in de gelegenheid dient te worden gesteld om alsnog mee te werken aan de omgangsregeling zoals deze door de rechtbank is vastgesteld en door het hof heden is bekrachtigd in de zaak met het rekestnummer 356-H-07. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de moeder, in het belang van [de minderjarige], aan de vastgestelde regeling zal gaan meewerken. Dit geldt te meer nu deze omgangsregeling zorgvuldig is overwogen en met waarborgen is omkleed in de vorm van een voorzichtige opbouw onder professionele begeleiding.
9. Het hof zal in afwachting van het verdere verloop van de omgangszaak met rekestnummer 356-H-07 de beslissing ter zake van het gezag voor de duur van zes maanden aanhouden.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
houdt de behandeling pro forma aan tot zaterdag 26 juli 2008 in afwachting van het verdere verloop in de zaak met rekestnummer 356-H-07;
bepaalt dat partijen tijdig voor bovenvermelde datum via hun procureur het hof zullen informeren over het verdere verloop van genoemde zaak;
houdt iedere verdere beslissing ter zake van het gezag aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Leuven en Punselie, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2008.