ECLI:NL:GHSGR:2008:BC6666

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1521-H-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Fockema Andreae-Hartsuiker
  • van den Wildenberg
  • Mink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van ondertoezichtstelling van minderjarigen na toetsing aan wettelijk criterium

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 20 februari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2]. De moeder van de kinderen had hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter van 14 augustus 2007, waarin de ondertoezichtstelling was opgelegd. De moeder betoogde dat er geen noodzaak was voor de ondertoezichtstelling, omdat de situatie in het gezin was verbeterd. De raad voor de Kinderbescherming en Jeugdzorg stelden daarentegen dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was voor de ontwikkeling van de kinderen, gezien de emotionele belasting van de moeder en de opvoedingsomstandigheden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 januari 2008 werd de zaak besproken. De moeder, bijgestaan door haar advocaat, en vertegenwoordigers van de raad en Jeugdzorg waren aanwezig. De minderjarige [de minderjarige sub 1] werd in raadkamer gehoord. De moeder voerde aan dat de kinderen zich goed ontwikkelden en dat de thuissituatie stabieler was geworden door de komst van haar nieuwe partner. De raad betwistte dit en stelde dat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk was.

Het hof oordeelde dat de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig waren. De situatie in het gezin was verbeterd, de moeder had haar opvoedcapaciteiten vergroot en de kinderen ontwikkelden zich goed. Het hof vernietigde de bestreden beschikking voor zover het de verlenging van de ondertoezichtstelling betrof en hefte de ondertoezichtstelling op met ingang van 20 februari 2008. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 20 februari 2008
Rekestnummer. : 1521-H-07
Rekestnr. rechtbank : JE RK 07-1672
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. T.G. Brown-Knip,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoor houdende te Den Haag,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 24 oktober 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 augustus 2007 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
De raad heeft op 14 december 2007 een verweerschrift ingediend.
Op 30 januari 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. C.W.F. Jansen, namens de raad: de heer O. Ente en namens Jeugdzorg: mevrouw T.T. Wijbenga. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De hierna nader aan te duiden minderjarige [de minderjarige sub 1] is in raadkamer gehoord.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de kinderrechter onder meer de hierna nader aan te duiden minderjarigen met ingang van 14 augustus 2007 tot 14 augustus 2008 onder toezicht van Jeugdzorg gesteld.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van:
- [de minderjarige sub 1], geboren [in] 1993, verder: [de minderjarige sub 1];
- [de minderjarige sub 2], geboren [in] 2006, verder: [de minderjarige sub 2];
hierna ook te noemen: de kinderen, voor de periode van 14 augustus 2007 tot 14 augustus 2008. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2]. Zij verblijven bij hun moeder. De vader(s) van zowel [de minderjarige sub 1] als [de minderjarige sub 2] is (zijn) niet bekend. In het gezin van de moeder wonen voorts nog de minderjarigen [sub 3] en [sub 4], die bij de bestreden beschikking eveneens onder toezicht zijn gesteld.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2] en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2] alsnog af te wijzen. De raad bestrijdt haar beroep.
3. De moeder stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter in de bestreden beschikking ten onrechte [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2] onder toezicht heeft gesteld. De moeder voert aan dat er geen noodzaak is voor de ondertoezichtstelling van [de minderjarige sub 1]. Zij is van mening dat de ondertoezichtstelling met name is gebaseerd op de gebeurtenissen uit de vroege jeugd van [de minderjarige sub 1]. Daarnaast betwist de moeder dat zij nog steeds problemen heeft met de opvoeding van [de minderjarige sub 1]. [De minderjarige sub 1] tracht namelijk niet meer middels geweld haar zin door te drijven, heeft geen last meer van bedplassen, nachtmerries en duimt evenmin. Bovendien presteert [de minderjarige sub 1] (mede dankzij maatschappelijk werk) ook op school naar behoren. De moeder meent dat zij en haar huidige partner, zolang [de minderjarige sub 1] geen hulp wenst te aanvaarden, voldoende hulp kunnen bieden. Voorts stelt de moeder dat [de minderjarige sub 2] in de rapportage van de raad nauwelijks voorkomt. Op de momenten dat [de minderjarige sub 2] wel voorkomt in de rapportage meent de moeder dat het dan in positieve dan wel neutrale zin is. Het feit dat de huidige partner van de moeder inmiddels bij het gezin is ingetrokken en dat haar ex-man het gezin al een jaar met rust laat, heeft geleid tot een stabielere gezinssituatie.
4. De raad heeft zich verweerd. De raad stelt zich op het standpunt dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2] noodzakelijk is in het belang van [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2] en acht de gronden tot ondertoezichtstelling onverminderd aanwezig. De raad betoogt daartoe als volgt. De raad stelt voorop dat de aanleidingen tot het verzoek tot ondertoezichtstelling niet de gebeurtenissen uit de vroege jeugd van [de minderjarige sub 1] zijn. De raad stelt met betrekking tot [de minderjarige sub 1] dat zij de gezondheidssituatie van de moeder als emotioneel belastend ervaart. Bovendien is [de minderjarige sub 1] een geparentificeerd kind. Dit bedreigt haar ontwikkeling en de raad is dan ook van mening dat zij daarvoor hulp nodig heeft. Het is in haar belang dat iemand vanuit een gezagspositie haar kan stimuleren voor hulp en haar ontwikkeling kan volgen en zonodig bijsturen. Hoewel [de minderjarige sub 2] zich tot nu toe redelijk adequaat ontwikkelt, is de raad van mening dat de opvoedingsomstandigheden niet optimaal zijn voor een adequate voortgang van de ontwikkeling van [de minderjarige sub 2]. Ondanks de optimale inzet van de moeder, is zij beperkt in haar pedagogische mogelijkheden. De gezondheidssituatie van de moeder is zwak en onvoorspelbaar. Daarnaast heeft de moeder ook psychische klachten. Ze heeft een belast verleden, zowel wat betreft haar jeugd als ook wat betreft haar voorgeschiedenis met partners. De raad stelt vraagtekens bij de mogelijkheid van ambulante hulpverlening. De kans van slagen hiervan lijkt in hoge mate af te hangen van de “klik” met de moeder. Dit maakt de hulpverlening in het vrijwillige kader kwetsbaar.
5. Jeugdzorg heeft ter terechtzitting verklaard dat de moeder alle medewerking heeft verleend met betrekking tot de ondertoezichtstelling. De situatie is sinds de instelling van de ondertoezichtstelling danig gewijzigd. Er is inmiddels veel rust in het gezin gekomen, doordat de vader van de twee middelste kinderen van het gezin uit het zicht is verdwenen en de moeder een nieuwe partner heeft. Daarnaast is de moeder gegroeid in haar opvoedcapaciteiten, dit zorgt voor een goede onderlinge relatie tussen de moeder en de kinderen. Verder ontwikkelt [de minderjarige sub 2] zich goed en met [de minderjarige sub 1] gaat het thans ook veel beter. Ze wordt niet meer gepest, ze kan beter van zich afbijten en kleedt zich niet meer zo uitdagend als vorig jaar. Ondanks dat [de minderjarige sub 1] (nog) niet openstaat voor hulpverlening, bespreekt zij haar problemen met de moeder en haar huidige partner. Wel is het zo dat de moeder soms last heeft van overbezorgdheid aangaande [de minderjarige sub 1] en dat [de minderjarige sub 1] zich soms zorgen maakt over de gezondheid van de moeder.
6. Het hof stelt voorop dat ter toetsing de vraag voorligt of een minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
7. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof het volgende gebleken. De thuissituatie is, wellicht mede dankzij de ondertoezichtstelling, thans stabiel voor [de minderjarige sub 2] en [de minderjarige sub 1]. De ex-partner van de moeder is uit het zicht verdwenen. De relatie tussen de moeder en de kinderen is sterk verbeterd. [De minderjarige sub 1] luistert weer naar de moeder en toont respect voor haar. Zij kleedt zich niet meer uitdagend. Het gaat goed met haar op school en zij ervaart geen spanning meer in haar sociale contacten met haar leeftijdgenoten. De ontwikkeling van [de minderjarige sub 2] verloopt eveneens goed. Daarnaast is er een duidelijke vooruitgang van de moeder in haar opvoedcapaciteiten. Bovendien zorgt de nieuwe partner van de moeder voor meer rust in het gezin en fungeert hij ook met de moeder als klankbord voor [de minderjarige sub 1].
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de continuïteit in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [de minderjarige sub 2] en [de minderjarige sub 1] gewaarborgd is. De wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling zijn naar het oordeel van het hof thans niet meer aanwezig. Het hof ziet in hetgeen uit de stukken en ter zitting naar voren is gekomen geen aanleiding om de ondertoezichtstelling te laten voortduren tot 14 augustus 2008. Het hof zal de ondertoezichtstelling van [de minderjarige sub 2] en [de minderjarige sub 1] dan ook per heden opheffen. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd.
8. Derhalve wordt beslist als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige sub 2] en [de minderjarige sub 1] voor de periode vanaf 20 februari 2008;
heft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige sub 2] en [de minderjarige sub 1] op met ingang van 20 februari 2008;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Fockema Andreae-Hartsuiker, van den Wildenberg en Mink, bijgestaan door mr. de Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2008.