ECLI:NL:GHSGR:2008:BC6687

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
692-R-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. Stille
  • J. Mink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake co-ouderschap, omgangsregeling en alimentatie voor minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank te Rotterdam, waarin de gewone verblijfplaats van de kinderen bij de vrouw is vastgesteld, alsook een omgangsregeling en alimentatie. De man verzoekt het hof om een co-ouderschapsregeling en aanpassing van de alimentatie. De kinderen, geboren in 1990, 1992 en 1993, verblijven momenteel deels bij de vrouw en deels bij de man. De man stelt dat er een co-ouderschapsregeling moet komen, waarbij de kinderen om de twee weken bij hem verblijven. De vrouw verzet zich hiertegen en stelt dat de man niet goed voor de kinderen zorgt en dat er geen basis is voor co-ouderschap. Het hof overweegt dat, gezien de leeftijd van de kinderen en hun zelfstandigheid, een co-ouderschapsregeling niet wenselijk is. De kinderen hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan een dergelijke regeling. Het hof wijst het verzoek van de man af en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank over de verblijfplaats van de kinderen.

Daarnaast is er een geschil over de partneralimentatie. De man stelt dat de alimentatie van € 980,- per maand te hoog is en verzoekt om een verlaging naar € 540,- per maand. De vrouw vraagt om een bijdrage van € 650,- per maand. Het hof oordeelt dat de man, gezien zijn huidige inkomen en lasten, in staat is om € 540,- per maand te betalen. De bestreden beschikking wordt gedeeltelijk vernietigd en de alimentatie wordt vastgesteld op € 540,- per maand. De vrouw hoeft geen teveel ontvangen alimentatie terug te betalen. De beslissing is genomen op 6 februari 2008.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 6 februari 2008
Rekestnummer. : 692-R-07
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 06-2216
[De man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E.R. Schenkhuizen,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. E.H. de Milliano-Machielse.
Als informant is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 24 mei 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 26 februari 2007.
De vrouw heeft op 8 augustus 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 18 juni 2007 en 12 september 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 13 december 2007 een brief ingekomen met als bijlage de adviesbrief van de raad van 21 november 2007 betreffende de omgangsregeling.
Op 21 december 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. J.H. Beek. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarigen [de minderjarige sub 1], [de minderjarige sub 2] en [de minderjarige sub 3] zijn in raadkamer gehoord.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is – onder meer – bepaald dat de kinderen hun gewone verblijfplaats bij de vrouw hebben, voorts is er een omgangsregeling vastgesteld en is er een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van na te noemen kinderen bepaald van € 150,- per maand per kind en een alimentatie ten behoeve van de vrouw van € 980,- per maand, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Ter terechtzitting is gebleken dat de echtscheidingsbeschikking op 21 augustus 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de gewone verblijfplaats, de omgangsregeling en de kinderalimentatie voor de minderjarige kinderen:
[de minderjarige sub 1], geboren [in] 1990, verder: [de minderjarige sub 1],
[de minderjarige sub 2], geboren [in] 1992, verder: [de minderjarige sub 2] en
[de minderjarige sub 3], geboren [in] 1993, verder: [de minderjarige sub 3].
Ook gezamenlijk verder: de kinderen. [De minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2] verblijven thans bij de vrouw; [de minderjarige sub 3] woont bij de man. Tevens is in geschil de partneralimentatie ten behoeve van de vrouw.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking (deels) te vernietigen en (opnieuw rechtdoende) te bepalen dat terzake de kinderen wordt bepaald dat een co-ouderschapsregeling zal gelden volgens de door de man (en de kinderen) gewenste en met de vrouw reeds afgesproken zogenaamde 5 dagen (uit te breiden naar 7 dagen) per twee weken-regeling, inhoudende dat de kinderen om de twee weken van donderdag tot en met dinsdag dan wel een volle week van maandag tot en met zondag bij de man zullen verblijven. Voorts verzoekt de man om een regeling vast te stellen met betrekking tot de schoolvakanties. Hij opteert voor een regeling waarbij de kinderen de helft van alle vakanties bij hem zullen verblijven.
Tevens verzoekt de man dat dit hof zal bepalen dat de door de rechtbank vastgestelde kinder- en partneralimentatie in overeenstemming moet worden gebracht met de als gevolg van de 5 dagenregeling gewijzigde behoefte aan alimentatie bij de vrouw enerzijds en de actuele draagkracht bij de man, waarbij alsnog rekening moet worden gehouden met zijn actuele lasten.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof het beroep ten aanzien van de gezagsvoorziening (het hof begrijpt: de co-ouderschapsregeling) rond de kinderen en de bijdrage voor de kinderen af te wijzen. Ten aanzien van de partneralimentatie verzoekt de vrouw om een zodanige bijdrage op te leggen dat deze voldoet aan de wettelijke maatstaven. Ter terechtzitting heeft de vrouw het hof verzocht om de man een partneralimentatie op te leggen van € 650,- per maand.
Verblijfplaats/co-ouderschap/omgang
4. In zijn beroepschrift stelt de man in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de kinderen hun gewone verblijfplaats bij de vrouw zullen hebben. Tevens heeft de rechtbank ten onrechte een omgangsregeling ten behoeve van de man en conform het verzoekschrift van de vrouw vastgesteld. De man wenst een co-ouderschapsregeling in plaats van de vastgestelde omgangsregeling, met dien verstande dat de kinderen om de twee weken vijf dagen aansluitend bij de man verblijven. De man had met de vrouw afgesproken dat deze regeling spoedig zou worden uitgebreid naar zeven dagen om de twee weken.
Ter terechtzitting heeft de man naar voren gebracht dat hij het advies van de raad van 21 november 2007 kent evenals de uitgesproken mening van de kinderen over de co-ouderschapsregeling. Hij respecteert de mening van de kinderen maar verzoekt het hof toch primair een co-ouderschapsregeling vast te stellen. Subsidiair verzoekt de man om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2] vast te leggen in een beschikking. Dit voorkomt dat er tussen partijen en de kinderen onduidelijkheid ontstaat.
Ten aanzien van de eerste grief van de man voert de vrouw in haar verweerschrift – kort weergegeven – aan dat de man niet goed voor de kinderen zorgt als zij bij hem zijn en dat partijen volstrekt niet met elkaar communiceren. Voorts stelt de vrouw dat de man de kinderen tegen haar opzet. Volgens de vrouw is er geen basis voor co-ouderschap. Zij verzoekt dan ook om bekrachtiging van de bestreden beschikking. Ter terechtzitting heeft de vrouw aangevoerd dat zij zich neerlegt bij de huidige situatie waarin [de minderjarige sub 3] bij de man woont en [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2] bij haar. Zij heeft geen behoefte meer aan vastlegging van een omgangsregeling met [de minderjarige sub 3]. Liever heeft zij een goede verstandhouding met hem.
Zoals ook blijkt uit het advies van de raad van 21 november 2007 kan de vrouw zich niet verenigen met de door de man voorgestelde co-ouderschapsregeling. Wat betreft de door de man verzochte vastlegging van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige sub 1] en Rodi stelt de vrouw dat gelet op de leeftijd van de kinderen een omgangsregeling niet geïndiceerd is. De kinderen zijn te oud om ze te dwingen om omgang te hebben met hun man.
5. Het hof overweegt als volgt. Gelet op het advies van de raad van 21 november 2007, en op hetgeen de kinderen tijdens hun verhoor bij het hof naar voren hebben gebracht omtrent de door de man gewenste co-ouderschapsregeling, met name dat zij een dergelijke regeling niet wensen, alsmede nu ook ter terechtzitting is gebleken dat partijen niet goed met elkaar kunnen communiceren, hetgeen volgens het hof van belang is voor het slagen van een co-ouderschapsregeling, zal het hof het verzoek van de man om een co-ouderschapsregeling vast te leggen, afwijzen. Het hof heeft bij die beslissing voorts rekening gehouden met de leeftijd van de kinderen en de daarmee verbonden zelfstandigheid van elk van de kinderen.
Het ter terechtzitting gedane subsidiaire verzoek van de man, het vastleggen van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige sub 2] en [de minderjarige sub 1], zal het hof eveneens afwijzen, gezien de leeftijd van de kinderen en nu is gebleken dat er kennelijk geen behoefte is aan een vastgelegde regeling aan de zijde van de kinderen en de vrouw. Uit hetgeen door met name de kinderen naar voren is gebracht, is het hof gebleken dat de kinderen zelf contact opnemen met de man indien zij er behoefte aan hebben om hem te zien. De door de man verzochte vastlegging van een vakantieregeling zal het hof om dezelfde redenen als hiervoor genoemd, afwijzen.
Dit alles leidt ertoe dat de bestreden beschikking wat betreft de verblijfplaats van de kinderen zal worden bekrachtigd.
Kinderalimentatie
6. In de tweede grief van zijn beroepschrift stelt de man dat de rechtbank ten onrechte de kinderalimentatie heeft bepaald op € 150,- per maand per kind. Vastlegging van de vijf (of zeven) dagen regeling heeft volgens de man consequenties voor de vastgestelde kinderalimentatie. Verder heeft de vrouw volgens de man dan ook geen behoefte meer aan het bedrag van € 150,- per maand per kind. De betreffende regeling heeft ook gevolgen voor de kinderbijslag, aldus de man. Ter terechtzitting heeft de man gesteld dat als er geen co-ouderschapsregeling wordt vastgesteld en de situatie van de kinderen blijft zoals hij thans is, hij de hoogte van de kinderalimentatie van € 150,- per maand (het hof begrijpt: voor [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2] niet langer bestrijdt.
7. Nu er geen co-ouderschapsregeling wordt vastgesteld en de man ter terechtzitting heeft verklaard in dat geval de hoogte van de kinderalimentatie niet langer te bestrijden, ziet het hof geen aanleiding om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie voor [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2] te wijzigen. Het hof oordeelt ten aanzien van de kinderalimentatie voor [de minderjarige sub 3] dat de bijdrage aan de vrouw voor hem komt te vervallen zolang [de minderjarige sub 3] zijn gewone verblijfplaats bij de man heeft. Het hof zal dan ook de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de kinderalimentatie voor [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2] betreft en vernietigen voor zover het de kinderalimentatie voor [de minderjarige sub 3] betreft en het inleidende verzoek van de vrouw hiertoe, afwijzen.
Partneralimentatie
8. Wat betreft de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie brengt de man in zijn beroepschrift naar voren dat deze ten onrechte is bepaald op € 980,- per maand. Hij verzoekt het hof om hetgeen de rechtbank te Rotterdam bij beschikking van 7 augustus 2007 heeft bepaald ten aanzien van de partneralimentatie voor de vrouw, over te nemen nu de rechtbank van de actuele inkomsten en lasten van de man is uitgegaan en zijn situatie sinds die beschikking niet is gewijzigd. Voorts verwijst de man naar de door hem op 12 september 2007 overgelegde draagkrachtberekening, waaruit volgens hem blijkt dat hij de door de vrouw verzochte bijdrage niet kan betalen. Hij stelt dat zijn inkomen is achteruitgegaan sinds de bestreden beschikking van de rechtbank. Hij werkt thans 36 uur in plaats van 40 uur omdat hij meer thuis wil zijn voor [de minderjarige sub 3] en de bij hem inwonende meerderjarige zoon van partijen. Zijn brutoloon bedraagt € 3.600,- per maand. Hij heeft een auto van de zaak, geen dertiende maand en een vakantietoeslag van 8%. De premie ziektekostenverzekering bedraagt € 251,- per maand voor hem en de meerderjarige zoon van partijen. Verder vermeldt de man dat de vriendin van de meerderjarige zoon van partijen sinds kort ook bij hem in huis woont. Wat betreft de door hem opgevoerde omgangskosten van € 100,- stelt de man dat deze kosten nog gebaseerd zijn op de oude situatie en derhalve thans lager kunnen worden vastgesteld.
De vrouw heeft in haar verweerschrift en ter terechtzitting toegegeven dat de in de bestreden beschikking genoemde bijdrage voor haarzelf niet meer overeenstemt met de wettelijke maatstaven nu de man iets minder is gaan verdienen. Zij verzoekt thans om voor haar een bijdrage van € 650,- per maand vast te stellen. Verder stelt de vrouw dat de man nauwelijks stukken heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid wat zijn inkomsten en lasten zijn. Zij betwist enkele posten van de draagkrachtberekening van de man. Zo stelt zij dat uitgegaan dient te worden van een jaarinkomen van € 52.589,- en dat er voor de man geen noodzaak was om 36 uur te gaan werken in plaats van 40 uur. Ook dient volgens de vrouw de vriendin van de meerderjarige zoon van partijen bij de berekening van de draagkracht van de man buiten beschouwing te blijven. Wat betreft de door de man opgevoerde huur van € 700,- per maand voert de vrouw aan dat deze onredelijk hoog is.
Verder betwist zij de hoogte van de omgangskosten en de herinrichtingskosten. Volgens haar kon de man deze laatste kosten betalen uit de opbrengst van de verkoop van de voormalige echtelijke woning.
9. Bij de berekening van de draagkracht van de man zal het hof uitgaan van de volgende posten. De posten die door de man zijn opgevoerd in zijn draagkrachtberekening en die door de vrouw niet zijn betwist staan naar het oordeel van het hof vast en behoeven geen bespreking meer. Het hof zal zonodig afronden op hele bedragen.
Inkomen
10. Het hof houdt rekening met een bruto jaarloon van de man van € 52.589,- (inclusief vakantiegeld) nu dit het jaarloon is dat blijkt uit de door de man overgelegde loonstrook van juni 2007 en de man heeft nagelaten om, ondanks het verzoek hiertoe bij brief van 30 mei 2007 van de zijde van het hof, recente inkomensgegevens over te leggen. Ook heeft de man nagelaten zijn stelling dat hij inmiddels 36 uur is gaan werken waardoor zijn inkomen is gedaald, te onderbouwen met stukken.
Lasten
11. Het hof acht een huur van € 700,- per maand niet onredelijk hoog voor een woning waarin de man woont met twee kinderen van partijen en zal met dit bedrag rekening houden. Voorts zal het hof rekening houden met ziektekosten bestaande uit de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW en een nominale premie en aanvullende premie van € 252,- voor de man en de meerderjarige zoon van partijen. Wat betreft de omgangskosten acht het hof het redelijk om rekening te houden met een bedrag van € 20,- per maand. De herinrichtingskosten zal het hof buiten beschouwing laten nu de vrouw deze kosten heeft betwist en de man niet heeft aangetoond dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt.
Tot slot zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de man uitgaan van de bijstandsnorm van een eenoudergezin en van een draagkrachtpercentage van 45%. Het hof zal voorbijgaan aan de stelling van de man dat de vriendin van de meerderjarige zoon van partijen bij hem inwoont, nu de man niet duidelijk heeft gemaakt welke invloed haar aanwezigheid heeft op zijn draagkracht.
12. Uit dit alles en rekening houdende met de fiscale aspecten volgt dat de draagkracht van de man een alimentatie voor de vrouw toelaat van € 540,- per maand, zodat de bestreden beschikking wat betreft de partneralimentatie dient te worden vernietigd.
13. Voor zover de vrouw meer alimentatie heeft ontvangen dan haar op grond van deze beschikking toekomt, zal het hof, gelet op het consumptief karakter ervan, bepalen dat zij het teveel ontvangene niet behoeft terug te betalen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de vastgestelde omgangsregeling, de kinderalimentatie voor [de minderjarige sub 3] en de partneralimentatie betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de man en de kinderen af;
wijst het inleidende verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor [de minderjarige sub 3] af;
bepaalt de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, op € 540,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw de eventueel door de man aan haar teveel betaalde alimentatie niet aan hem hoeft terug te betalen;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Stille en Mink, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2008.