ECLI:NL:GHSGR:2008:BC7243

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
265-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Leuven
  • M. van den Wildenberg
  • J. Labohm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag en naamswijziging van minderjarige in het kader van ouderschap en omgangsregeling

In deze zaak, uitgesproken op 5 maart 2008 door het Gerechtshof 's-Gravenhage, gaat het om een verzoek van de moeder en haar echtgenoot om gezamenlijk met het gezag over hun minderjarige kind belast te worden, alsook om de geslachtsnaam van het kind te wijzigen. De vader van het kind, die als verweerster optreedt, heeft bezwaar gemaakt tegen deze verzoeken. Het hof heeft in zijn beoordeling de belangen van alle betrokken partijen, met name die van de minderjarige, zorgvuldig afgewogen. Het hof heeft vastgesteld dat de relatie tussen de moeder, haar echtgenoot en de vader is verbeterd, wat in het belang van de minderjarige is. De omgangsregeling verloopt naar tevredenheid en er is een goede communicatie tussen de ouders over belangrijke zaken betreffende het kind.

Het hof heeft in eerdere tussenbeschikkingen aangegeven dat er geen gegronde vrees bestaat dat de belangen van de minderjarige verwaarloosd worden indien de moeder en haar echtgenoot gezamenlijk met het gezag worden belast. De appellanten hebben aangetoond dat zij de vader actief betrekken in het leven van de minderjarige en dat de omgangsregeling goed functioneert. Het hof heeft ook de praktische problemen overwogen die voortvloeien uit het feit dat de minderjarige een andere achternaam heeft dan haar moeder en haar echtgenoot.

Uiteindelijk heeft het hof besloten om het verzoek van de appellanten toe te wijzen. De moeder en haar echtgenoot worden gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige, en de geslachtsnaam van de minderjarige wordt gewijzigd in die van de echtgenoot van de moeder. Het hof heeft de griffier opgedragen om deze beslissing onverwijld aan de betrokken instanties door te geven. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en andere verzoeken zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 5 maart 2008
Rekestnummer : 265-H06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-5230
1. [appellante],
hierna te noemen: de moeder,
en,
2. [echtgenoot van appellante],
hierna te noemen: de echtgenoot van de moeder,
hierna gezamenlijk te noemen: de appellanten,
beiden voorheen wonende te Voorhout, thans wonende te Berkel en Rodenrijs,
verzoekers in hoger beroep,
procureur mr. I.J. Pieters,
tegen
[verweerder],
wonende te Oegstgeest,
verweer¬der in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. M. de Vries.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
HET VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 23 augustus 2006, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Bij deze beschikking is de bestreden beschikking bekrachtigd voor zover het betreft de daarin bepaalde omgangsregeling en is de behandeling voor het overige pro forma aangehouden.
Vervolgens zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- van de zijde van appellanten: een brief met bijlage van 2 juli 2007 en een faxbericht van 24 augustus 2007,
- van de zijde van de vader: een brief met bijlage van 25 juli 2007, welke brief bij faxbericht van 27 juli 2007 is aangepast, en een faxbericht van 24 augustus 2007.
Appellanten zijn door het hof in de gelegenheid gesteld op de brief met bijlage van 25 juli 2007 van de zijde van de vader te reageren. Geïntimeerde is door het hof in de gelegenheid gesteld op deze reactie van appellanten te reageren.
Nadien zijn bij het hof ingekomen:
- van de zijde van appellanten: een brief van 10 september 2007,
- van de zijde van de vader: een faxbericht van 24 september 2007.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn thans nog het gezag over en de geslachtsnaam van de [minderjarige, geboren in ] 2000, hierna: [de minderjarige].
2. Appellanten verzoeken het hof hen gezamenlijk te belasten met het gezag over [de minderjarige] en de geslachtsnaam van [de minderjarige] te veranderen van [in die van de vader] in [die van de echtgenoot van de moeder] De vader voert hiertegen verweer.
3. In voornoemde tussenbeschikking heeft het hof aangegeven niet in te zien dat, mede in het licht van de belangen van de vader, een gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek van appellanten hen gezamenlijk met het gezag te belasten, de belangen van [de minderjarige] zouden worden verwaarloosd. Het hof heeft daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking genomen. De relatie tussen de moeder en haar echtgenoot enerzijds en de vader anderzijds is verbeterd, hetgeen in het belang van [de minderjarige] is. De omgangsregeling loopt voor het grootste deel naar tevredenheid van alle betrokkenen. De moeder en haar echtgenoot betrekken de vader meer dan voorheen bij [de minderjarige] en de dingen die in haar leven plaatsvinden. Voorts hebben de moeder en haar echtgenoot ter zitting van het hof verklaard dat er ruimte is om dingen te bespreken en dat zij zich flexibel opstellen ten opzichte van de vader. Omdat het hof zich echter niet aan de indruk kon onttrekken dat de houding van appellanten ten opzichte van de vader was ingegeven door de procedure in eerste aanleg, heeft het hof de behandeling van de zaak pro forma aangehouden voor de duur van een jaar. Toewijzing van het verzoek van appellanten zou naar het oordeel van het hof op dat moment het risico van verstoring van de onderliggende relaties met zich brengen, hetgeen niet in het belang van [de minderjarige] zou zijn. Teneinde te bezien of de situatie, waarin partijen met elkaar communiceren en de vader wordt betrokken bij de belangrijke zaken rond [de minderjarige], zich zou bestendigen, heeft het hof de behandeling van de zaak pro forma aangehouden voor de duur van een jaar. Het hof heeft partijen verzocht na verloop van het jaar schriftelijk hun bevindingen over het verloop van dat jaar aan het hof te doen toekomen.
4. Uit de door partijen gemaakte verslagen van het verloop van het voorgaande jaar, als mede uit de begeleidende brieven van de advocaten van partijen, is het hof het volgende gebleken. De omgangsregeling verloopt, naar de mening van alle betrokkenen, in grote lijnen goed. Partijen zijn in staat om in overleg afspraken te maken over [de minderjarige] en haar bezoeken aan de vader, en zij proberen ervoor te zorgen dat [de minderjarige] de bijzondere gebeurtenissen in beide gezinnen zoveel mogelijk kan meemaken. [de minderjarige] kon in weekenden dat ze bij de vader verbleef door de moeder worden gebracht en gehaald voor het afzwemmen van haar halfbroertje en een verjaardagsfeestje. De vader heeft [de minderjarige] wat vaker tussendoor gezien, bijvoorbeeld in de zomervakantie en op een doordeweekse dag voor de verjaardag van haar halfzusje. Voorts is het hof gebleken dat de moeder en haar echtgenoot de vader op de hoogte houden van de schoolresultaten van [de minderjarige]. Partijen zijn ook gezamenlijk naar een schooluitvoering van [de minderjarige] geweest. Ook hebben de moeder en haar echtgenoot [de minderjarige] het afgelopen jaar verteld dat de vader haar biologische vader is.
5. Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van het hof dat sprake is van een bestendiging van de situatie zoals deze was ten tijde van de uitspraak van het hof in augustus 2006. Partijen communiceren met elkaar en zijn in staat de omgang van [de minderjarige] en de vader in onderling overleg te regelen. De vader wordt door de moeder en haar echtgenooot betrokken bij de belangrijke zaken rond [de minderjarige]. [de minderjarige] wordt betrokken bij de gebeurtenissen in het gezin van de vader. Op deze wijze is naar het oordeel van het hof voldoende gewaarborgd dat de vader een grotere rol in het leven van [de minderjarige] speelt dan alleen de rol van biologische verwekker van [de minderjarige]. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er, mede in het licht van de belangen van de vader, geen gegronde vrees bestaat dat de belangen van [de minderjarige] worden verwaarloosd indien de moeder en haar echtgenoot samen worden belast met het gezag over haar. Het hof zal het verzoek van appellanten toewijzen. In de verhuizing van het gezin van de moeder van Voorhout naar Berkel en Rodenrijs ziet het hof geen reden om van dit oordeel af te wijken. Immers, deze verhuizing brengt niet met zich mee dat de vader [de minderjarige] minder zal zien in het kader van de omgangsregeling. Ook is de vader nog immer in staat om sportwedstrijden en schooluitvoeringen van [de minderjarige] bij te wonen. De vader heeft nog zijn gevoel van angst geuit dat [de minderjarige] in de toekomst liever “thuis” zal willen zijn in verband met haar sociale activiteiten dan in zijn gezin te verblijven. Het hof merkt hierbij op dat, mocht hiervan sprake zijn, partijen een en ander in overleg in het kader van de omgangsregeling kunnen bespreken en nader regelen. Het hof acht partijen hiertoe, gelet op de eerdergenoemde verslagen, in staat. Met name op appellanten als gezaghebbenden, rust een extra zorgverplichting om te waarborgen dat het contact tussen [de minderjarige] en de vader op een goede wijze behouden blijft.
6. Het hof wijst ook het verzoek van appellanten om de geslachtsnaam van [de minderjarige] te wijzigen in [die van de echtgenoot van de moeder] toe. Het belang van [de minderjarige] verzet zich naar het oordeel van het hof niet tegen inwilliging van dit verzoek. Onweersproken is gesteld dat [de minderjarige] de naam [die van de echtgenoot van de moeder] in het dagelijkse leven als achternaam voert, zoals op school en bij de huisarts. Dat zij in officiële stukken een andere achternaam heeft, is voor [de minderjarige] – die al zo lang zij zich kan herinneren bij de moeder en haar echtgenoot woont – verwarrend en levert praktische problemen op. Het hof ziet niet in dat [de minderjarige] zich, zoals de vader stelt, door het voeren van een andere achternaam dan de vader in de toekomst niet middels de geslachtsnaam met hem zal kunnen identificeren. Het hof neemt hierbij de rol die de vader thans, zoals uit het vorenstaande blijkt, in het leven van [de minderjarige] speelt in aanmerking. Juist die rol waarborgt – weliswaar op andere wijze – de mogelijkheid voor [de minderjarige] om zich met haar vader te identificeren op een positieve wijze. De verhuizing van [de minderjarige] naar Berkel en Rodenrijs brengt het hof ook voor wat betreft de naamswijziging niet tot een ander oordeel evenmin als het door de vader gestelde belang om door middel van het voeren van dezelfde achternaam de band met [de minderjarige] in stand te houden.
7. Gelet op het vorenstaande ziet het hof geen aanleiding om, zoals de vader subsidiair heeft verzocht, een deskundigenonderzoek te gelasten. Het hof wijst dit verzoek af.
8. Derhalve wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de afwijzing van de verzoeken van appellanten hen te belasten met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] en de geslachtsnaam van [de minderjarige] te veranderen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
belast de moeder en haar [echtgenoot] vanaf heden gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige];
gelast de griffier onverwijld mededeling te doen van deze gezagsbeslissing aan de griffier van de rechtbank te ’s-Gravenhage;
wijst toe het verzoek van appellanten de geslachtsnaam van [de minderjarige] te wijzigen van [de vader] in [die van de echtgenoot van de moeder]
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Leiden deze wijziging van de geslachtsnaam bij wege van latere vermelding aan de geboorteakte van [de minderjarige] toe te voegen;
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking – en indien daartegen geen cassatie is ingesteld – een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Leiden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Van den Wildenberg en Labohm, bijgestaan door mr. Buiting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2008.