Rolnummer: 22-004240-07
Parketnummer(s): 11-500222-07 en 11-005497-03 (TUL)
Datum uitspraak: 7 maart 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 2 augustus 2007 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Zuid West, Locatie De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
22 februari 2008.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, met beslissingen omtrent de vordering van de benadeelde partij en omtrent het inbeslaggenomene als nader in het vonnis omschreven.
Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van het resterende voorwaardelijk deel van de bij vonnis van de rechtbank Dordrecht d.d. 6 januari 2004 opgelegde gevangenisstraf, groot twee maanden.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van de verdachte bepleit, omdat er onvoldoende bewijs zou zijn om verdachte voor het tenlastegelegde te kunnen veroordelen.
De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Zijn cliënt heeft van het begin af aan zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit ontkend, terwijl hij in andere gevallen waarin hij verdacht werd van een strafbaar feit altijd heeft bekend. Bovendien wilde zijn cliënt per se in appèl, terwijl hij zijn straf al heeft uitgezeten.
Uit de aangifte, zo stelt de raadsman, blijkt nauwelijks informatie over de tweede persoon. Zijn cliënt had ook geen enkel bezwaar tegen het onderzoeken van zijn auto door de politie. De raadsman geeft als verklaring voor de tegenstrijdigheden in de eerste verklaringen van zijn cliënt, afgelegd bij de politie, dat hij probeerde om zijn vriend A. [medeverdachte] uit de wind te houden.
De raadsman stelt dat de derde, vierde en vijfde verklaring van zijn cliënt correct zijn en dat deze worden ondersteund door de verklaring van diens nicht, [nicht van de verdachte], die op de raadsman een betrouwbare indruk maakt.
De raadsman stelt dat indien het een 'doorgestoken kaart' zou zijn, zijn cliënt en [medeverdachte] hun verklaringen veel beter op elkaar zouden hebben afgestemd.
Voorts stelt de raadsman dat van de zeven of acht verklaringen van [medeverdachte] er maar één in de richting van Van Ewijk wijst.
Dienaangaande overweegt het hof het volgende.
Het hof heeft [medeverdachte] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep gehoord en zich een oordeel omtrent zijn betrouwbaarheid gevormd. De reden die [medeverdachte] bij die gelegenheid aan het hof heeft gegeven omtrent het 'valselijk' een goede vriend erbij lappen die er in feite niets mee te maken zou hebben gehad, acht het hof onaannemelijk.
Het door [medeverdachte] als getuige ter terechtzitting in hoger beroep weergegeven tijdspad van de gebeurtenissen van die avond - met name het moment waarop hij bij verdachtes huis aankwam na de beroving - komt niet overeen met wat de verdachte over die avond verklaart. Bovendien strookt die ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring niet met wat [medeverdachte] in zijn laatste verklaring tegenover de politie heeft verklaard.
Daarentegen vindt de vierde verklaring van [medeverdachte] steun in de verklaring van de broer van de verdachte, [verdachtes broer], afgelegd ten overstaan van de politie op 8 april 2007. Verdachtes broertje verklaart daarin immers dat hij ongeveer tussen 22:00 uur en 23:00 uur alleen in het huis van de verdachte is geweest en dat de verdachte sámen met A. [medeverdachte] thuiskwam (dossierpagina 100).
Het kan zo zijn dat de verklaring van de getuige [nicht van de verdachte] op onderdelen wordt ondersteund door de verklaringen van de verdachte. Nu deze getuige niet kan verklaren over de gebeurtenissen die plaats hebben gevonden na het bezoek van de verdachte aan haar, terwijl [medeverdachte] en [verdachtes broer] daarover wel konden verklaren, speelt de verklaring van de getuige [verdachtes nicht] in dezen geen rol.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft met een ander vanuit een auto een jongen op een fiets onder bedreiging van een mes zijn portemonnee en GSM-telefoon afhandig gemaakt, nadat een eerdere poging was mislukt.
Dergelijke feiten veroorzaken veelal gedurende langere tijd gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers. Daarnaast versterken dergelijke feiten maatschappelijke gevoelens van onrust en onveiligheid.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 februari 2008, is de verdachte meermalen veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Mede gelet op de iets beperktere rol van de verdachte bij de afpersing ten opzichte van zijn mededader, is het hof van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenis-straf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Nu het bewezenverklaarde feit is begaan met behulp van de inbeslaggenomen rode personenauto van het merk Citroën en met het kentekennummer DP-GJ-94, en deze aan de verdachte toebehoort - de verdachte was ten tijde van het begaan van het feit immers in het bezit van de auto en hij kon de auto blijkens zijn verlaring ter terechtzitting in hoger beroep vrijelijk gebruiken - zal het hof de auto verbeurd verklaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met verdachtes draagkracht.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [het slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder primair tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 788,06.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van EUR 676,71.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, groot EUR 676,71, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van EUR 171,71 materiële schade is geleden. Aannemelijk is geworden dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het tenlaste van de verdachte primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot voornoemd bedrag worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat er ook immateriële schade is geleden, dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde feit en dat derhalve de vordering van de benadeelde partij ter zake van de geleden immateriële schade zich leent voor gehele toewijzing. Het hof zal naar maatstaven van billijkheid een bedrag toekennen van EUR 500,00.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de meervoudige kamer te Dordrecht van 6 januari 2004 onder parketnummer 11-005497-03 is de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met bevel dat het voorwaardelijk deel van die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd is vervolgens met betrekking tot een deel van die voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, groot twee maanden, bij vonnis van de rechtbank Dordrecht d.d. 2 juni 2005 met één jaar verlengd.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep - in afwijking op de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie - gevorderd dat die vordering wordt afgewezen.
Naar het oordeel van het hof zijn er geen gronden aanwezig voor toewijzing van die vordering, nu het onderhavige feit is gepleegd op 7 april 2007, terwijl uit geen van de beschikbare gegevens blijkt dat de proeftijd toen nog gold.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36f en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Verklaart verbeurd de rode personenauto van het merk Citroën met het kentekennummer DP-GJ-94.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [het slachtoffer] tot een bedrag van
EUR 671,71 (zeshonderdeenenzeventig euro en eenenzeventig cent),
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat de benadeelde partij, voorzover hij niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, deze vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [het slachtoffer], van een bedrag van
EUR 671,71 (zeshonderdeenenzeventig euro en eenenzeventig cent),
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 13 (dertien) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst af de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer te Dordrecht van 6 januari 2004 onder parketnummer 11-005497-03 opgelegde voorwaardelijke straf.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries, mr. H.W.J. de Groot en mr. J.C.F. van Gelder, in bijzijn van de griffier mr. B.A.A. Daino-Postma.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 maart 2008.