ECLI:NL:GHSGR:2008:BC8033

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
769-M-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mos-Verstraten
  • A. Dusamos
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van partneralimentatie en de duur van de verplichting in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie tussen de man en de vrouw na hun scheiding. De man heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank te Middelburg, waarin de alimentatie voor de vrouw was vastgesteld. De rechtbank had de behoefte van de vrouw op € 1.500,- per maand gesteld, maar de man betwistte deze behoefte en voerde aan dat de vrouw boven haar stand leefde. De vrouw daarentegen stelde dat haar behoefte op basis van het gezinsinkomen tijdens het huwelijk en de kosten van de kinderen hoger was dan door de rechtbank vastgesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 februari 2008 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de man werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.P. Kapteijn, en de vrouw door haar advocaat, mr. C.J.W.F. Dekkers. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank op goede gronden de behoefte van de vrouw heeft vastgesteld. Het hof heeft de grieven van de man verworpen en de alimentatie voor de vrouw met ingang van 1 augustus 2007 vastgesteld op € 870,- per maand, met een afbouwregeling die ingaat op 1 maart 2009. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw voldoende inspanningen heeft verricht om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, maar dat zij op dit moment niet in staat is om volledig in haar eigen onderhoud te voorzien. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak van het hof is gedaan op 27 februari 2008 door de rechters M. Mos-Verstraten, A. Dusamos en J. van Wijk, met mr. van Elden als griffier. De beschikking is gepubliceerd op rechtspraak.nl en is toegankelijk via de ECLI: NL:GHSGR:2008:BC8033.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 27 februari 2008
Rekestnummer : 769-M-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-1376
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E.M.H. Alkemade,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. E.J. van der Wilk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 13 juni 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Middelburg van 18 april 2007.
De vrouw heeft op 21 augustus 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 25 januari 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 1 februari 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.P. Kapteijn, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. C.J.W.F. Dekkers. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadsman van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
Nadien is, volgens afspraak ter zitting, het volgende stuk bij het hof ingekomen: bij brief van 7 februari 2008 heeft de vrouw een jaaropgave over 2007 ingebracht.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij de rechtbank het verzoek van de man, inhoudende dat – met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de rechtbank te Middelburg van 16 oktober 2002 – primair de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw wordt beëindigd met ingang van 1 augustus 2006, althans met ingang van zodanige datum als de rechtbank juist acht, met zo nodig een afbouwregeling, dan wel subsidiair de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw op nihil wordt gesteld, althans op een zodanig bedrag met ingang van zodanige datum als de rechtbank juist acht, heeft afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw, de behoefte en de behoeftigheid van de vrouw en de duur van de verplichting.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met wijziging van de beschikking van de rechtbank te Middelburg van 16 oktober 2002, primair te bepalen dat de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw wordt beëindigd per 1 augustus 2006, althans met ingang van zodanige datum en met zo nodig een afbouwregeling als het hof juist acht, subsidiair te bepalen dat de onderhoudsbijdrage per 1 augustus 2006 wordt bepaald op nihil, althans een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als het hof juist acht.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel hem zijn grieven te ontzeggen als onjuist en/of onbewezen, een en ander zonodig onder aanvulling van de overwegingen van de rechtbank.
Behoefte vrouw
4. In de grieven 2 en 4, in onderlinge samenhang bezien, betoogt de man dat de rechtbank de behoefte van de vrouw ten onrechte op € 1.500,- heeft gesteld. De man voert hiertoe aan dat de rechtbank aldus heeft miskend dat partijen ten tijde van het huwelijk sober hebben geleefd en de vrouw nadien boven deze welstand heeft geleefd. Dat de vrouw schulden heeft moeten maken is derhalve geen grond voor het oordeel dat de behoefte van de vrouw niet overeenkomt met de € 1.044,- waarvan zij de afgelopen vier jaren heeft geleefd.
5. De vrouw voert aan dat het gezinsinkomen in de echtscheidingsbeschikking van 16 oktober 2002 is bepaald op € 4.259,- per maand. De kosten van de kinderen zijn in eerste aanleg vastgesteld op € 500,- per kind per maand. Dit alles leidt ertoe dat haar behoefte volgens de 60%-norm dient te worden bepaald op € 1.955,- netto per maand. De destijds in het kader van de echtscheiding op basis van de draagkracht van de man bepaalde partneralimentatie van € 1.124,- bruto per maand is onvoldoende om in deze behoefte te voorzien. De vrouw stelt dat zij dientengevolge heeft ingeteerd op haar vermogen en voorts vanwege achterstanden in de betaling door de man schulden heeft moeten maken.
6. Het hof is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de rechtbank op goede gronden de behoefte van de vrouw op € 1.500,- heeft gesteld. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne, nu er in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangedragen die tot een andersluidend oordeel moeten leiden.
Behoeftigheid vrouw
7. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw minder behoeftig is dan de rechtbank heeft vastgesteld. De man betoogt hiertoe ten eerste in grief 5 dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 733,- per maand. De man voert hiertoe aan dat deze berekening is gebaseerd op het inkomen van de vrouw in de maanden juni, juli en augustus 2006 en uit salarisstroken van nadien blijkt dat de vrouw vanwege overwerk een netto besteedbaar inkomen heeft van € 1.092,- per maand. De vrouw heeft haar stelling dat het overwerk niet structureel is niet onderbouwd. Voorts dient bij het inkomen van de vrouw de huur- en zorgtoeslag te worden betrokken.
8. De vrouw stelt dat overwerk niet structureel is en een uitbreiding van het aantal uren verbonden aan haar thuiszorg-contract niet mogelijk is.
9. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof op dezelfde gronden als de rechtbank van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat overwerk niet structureel is en een uitbreiding van het aantal uren verbonden aan haar contract in de thuiszorg thans niet mogelijk is. Het hof zal uitgaan van een gemiddeld netto inkomen van de vrouw van € 800,- per maand. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de vrouw recht heeft op een zorgtoeslag van € 46,- en een huurtoeslag van € 145,- per maand. Gelet op het vorenstaande heeft de vrouw een maandelijkse behoefte aan een tegemoetkoming in haar levensonderhoud van € 870,- bruto per maand.
10. In grief 1 betoogt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw zich voor dit moment in voldoende mate heeft ingespannen om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Het traditionele huwelijk tussen partijen en het gebrek van de vrouw aan werkervaring en opleiding zijn, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, mede gelet op de vijf jaren die zijn verstreken sinds partijen uiteen zijn gegaan, in dit verband niet langer relevant. Van de vrouw mag derhalve in redelijkheid verwacht worden dat zij volledig in haar eigen levensonderhoud voorziet.
11. De vrouw stelt dat het niet reëel is van haar te verwachten dat zij meer inkomsten zal kunnen verwerven dan zij nu doet, gelet op de duur van het huwelijk, het traditionele rollenpatroon ten tijde van het huwelijk en het gebrek aan opleiding en werkervaring. De vrouw meent dat zij zich voldoende heeft ingespannen om voor een zo groot mogelijk deel in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De vrouw ziet vanwege onder meer de huidige reorganisatie in de zorgsector geen mogelijkheden om haar werkzaamheden als thuiszorghulp uit te breiden.
12. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om voor een zo groot mogelijk deel in eigen levensonderhoud te voorzien, maar dat zij thans desondanks niet in staat is om volledig in haar onderhoud te voorzien. Anderzijds acht het hof, gelet op de leeftijd van de vrouw, het feit dat partijen reeds vijf jaar gescheiden zijn en de vrouw geen (medische) beperkingen heeft om te werken, de vrouw in staat om haar werkzaamheden op termijn zodanig uit te breiden dat zij volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Gelet op het arbeidsverleden van de vrouw acht het hof het redelijk om haar daartoe een termijn van vier jaar te gunnen waarin zij kan toewerken naar volledige financiële zelfstandigheid. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de vrouw na ommekomst van deze termijn geen behoefte meer heeft aan een bijdrage van de man en derhalve in eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien. Het hof acht het voorts redelijk een afbouwregeling te laten ingaan op 1 maart 2009.
Beëindiging alimentatie
13. In grief 3 betoogt de man dat de rechtbank ten onrechte geen afbouwregeling heeft overwogen. De man voert hiertoe aan dat het vastleggen van een afbouwregeling is aangewezen, nu volgens de rechtbank beëindiging nog niet aan de orde is.
14. Deze grief behoeft, wat hier ook van zij, gelet op het hetgeen is overwogen onder overweging 12, geen bespreking meer.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 augustus 2007 op € 870,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
stelt de aan de vrouw tot 1 augustus 2007 verschuldigde alimentatie vast op het bedrag dat de man tot die datum in feite heeft betaald;
bepaalt dat de man met ingang van 1 maart 2009 als volgt een alimentatie aan de vrouw zal betalen:
- in de periode van 1 maart 2009 tot 1 maart 2010 € 652,50 per maand;
- in de periode van 1 maart 2010 tot 1 maart 2011 € 435,- per maand;
- in de periode van 1 maart 2011 tot 1 maart 2012 € 217,50 per maand;
- met ingang van 1 maart 2012 nihil;
sluit de wettelijke indexering vanaf 1 augustus 2007 uit;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Dusamos en van Wijk, bijgestaan door mr. van Elden als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2008.