GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 27 februari 2008
Rekestnummer : 1600-R-06
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 06-1232
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. E. Grabandt,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur W. Heemskerk.
Als informant is aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
HET VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 1 augustus 2007, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof de behandeling aangehouden teneinde de moeder en de vader de gelegenheid te geven samen met een mediator tot een oplossing te komen van het geschil dat hen verdeeld houdt.
Bij brief van 10 oktober 2007 heeft de procureur van de vader het hof meegedeeld dat de mediation niet tot enig resultaat heeft geleid en daarbij het hof verzocht de zaak alsnog inhoudelijk te behandelen.
Bij fax van 7 november 2007 heeft de procureur van de moeder laten weten dat zij zich niet verzet tegen een nieuwe mondelinge behandeling, nu de mediation niet is geslaagd.
Bij brief van 24 januari 2008 heeft de raad laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 13 februari 2008 is de mondelinge behandeling, tezamen met de zaak met rekestnummer 1850-R-06, voortgezet. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. S.C. Dikkers, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.A. Weijer. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
1. Uitgangspunt bij het al dan niet toewijzen van een verzoek om omgang is dat - voorzover van belang in onderhavig geval - de vader omgang alleen ontzegd wordt als de omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de minderjarige dan wel anderszins met diens zwaarwegende belangen in strijd is. De moeder heeft echter noch het een noch het ander gesteld. De moeder stelt in het beroepschrift dat het voor haar een onverkwikkelijke kwestie is dat de vader weigert bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind]. De vader doet er alles aan om onder zijn alimentatieverplichting uit te komen, terwijl hij in staat is een bijdrage te leveren, aldus de moeder. Zij is daardoor niet in staat en bereid mee te werken aan de totstandkoming van een omgangsregeling. Naar het oordeel van het hof ziet de moeder er echter aan voorbij dat de (enkele) aanwezigheid van weerstand bij de moeder, voortkomende uit ergernis over het feit dat de vader geen alimentatie betaalt, geen reden vormt om de vader de omgang met [kind] te ontzeggen. Mitsdien faalt de eerste grief.
2. In de tweede grief stelt de moeder dat de rechtbank te kort door de bocht is gegaan door meteen een omgangsregeling van een zaterdag per veertien dagen vast te stellen. [kind] heeft in de afgelopen jaren amper of geen contact gehad met de vader. Het is niet in haar belang als zij meteen een dag mee zou moeten met de vader, die zij niet kent. Het had in de rede gelegen als de rechtbank een opbouw in de omgangsregeling had bepaald, bijvoorbeeld door eerst te beslissen dat [kind] een uurtje met de vader zou doorbrengen, met een langzame uitbouw van die tijdspanne en de mogelijkheid van een evaluatiemoment, door middel van een pro forma aanhouding, zoals te doen gebruikelijk. Ter terechtzitting stelt de moeder dat zij er thans in het geheel niet meer voor voelt aan een omgangsregeling mee te werken, ook niet indien sprake is van een opbouwregeling.
3. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader aangegeven in te zien dat het in het belang van [kind] is om de omgangregeling tussen haar en de vader geleidelijk op te bouwen. Hij wenst dat het contact tussen hem en [kind] zo snel mogelijk tot stand wordt gebracht.
4. Het hof is van oordeel dat het standpunt van de moeder, dat zij aan geen enkele omgangsregeling haar medewerking zal verlenen, niet in het belang van [kind] is. Het hof verwacht dan ook dat de moeder dat standpunt zal verlaten. Het hof acht een omgangsregeling, zoals door de rechtbank vastgesteld, namelijk van een zaterdag per veertien dagen van 10.00 tot 17.00 uur, alleszins redelijk. Een geleidelijke opbouw van die omgangsregeling is echter wel geïndiceerd, in die zin dat de omgang in de loop van een periode van ongeveer een half jaar op het niveau van de omgangsregeling wordt gebracht. Het komt het hof wenselijk voor dat die opbouw onder deskundige begeleiding zal plaatsvinden. Het hof zal daartoe bepalen dat de omgang in eerste instantie onder begeleiding van het [x] te [woonplaats] zal plaatsvinden, waarbij het [x] vrij is in de opbouw van de omgang, ook voor wat betreft duur en frequentie. Het hof gaat er vanuit dat een en ander uiterlijk 1 januari 2009 zal resulteren in de door het hof vast te stellen omgangsregeling van een zaterdag per veertien dagen van 10.00 tot 17.00 uur.
4. Voor toewijzing van het verzoek van de vader om de moeder in de kosten van deze procedure te veroordelen, omdat de moeder hem nodeloos in rechte betrekt, ziet het hof geen aanleiding.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst partijen naar het [x] te [woonplaats], [adres], telefoon 010-4163820, en bepaalt dat de omgang tussen [kind] en de vader eerst onder begeleiding van dat [x] zal plaatsvinden en wel op zulk een wijze dat een en ander met ingang van 1 januari 2009 zal uitmonden in de volgende omgangsregeling: een zaterdag per veertien dagen van 10.00 tot 17.00 uur;
bepaalt dat de omgangsregeling tussen [kind] en vader met ingang van 1 januari 2009 als volgt zal zijn: een zaterdag per veertien dagen van 10.00 tot 17.00 uur;
compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2008.