ECLI:NL:GHSGR:2008:BC8092

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1498-R-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van Leuven
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing ondertoezichtstelling van minderjarige na positieve ontwikkeling en adequate hulpverlening

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 februari 2008, gaat het om de opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige], geboren in 1992. De ouders van [de minderjarige] hebben hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de ondertoezichtstelling voor een jaar was opgelegd. De ouders, bijgestaan door hun advocaat mr. P. van den Berg, stelden dat er geen acute bedreigingen meer aanwezig zijn en dat de vrijwillige hulpverlening goed functioneert. De Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS) waren als belanghebbenden betrokken in deze procedure.

De ouders voerden aan dat zij zich bewust zijn van de problemen van [de minderjarige], die onder andere een laag IQ, ADHD-stoornis en autistische kenmerken vertoont. Ze hebben hulp gezocht en [de minderjarige] is sinds augustus 2007 in behandeling bij [naam stichting], waar zij onderwijs en begeleiding ontvangt. De ouders hebben hun aanpak aangepast en zijn van mening dat de situatie van [de minderjarige] is verbeterd. De WSS en de Raad voor de Kinderbescherming stelden echter dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft om te waarborgen dat [de minderjarige] de benodigde hulp blijft ontvangen.

Het hof overwoog dat de ouders en [de minderjarige] zelf de problemen erkennen en dat er inmiddels adequate hulpverlening is. De hulpverlening door [naam stichting] is goed op gang gekomen en de ouders hebben hun medewerking verleend aan de hulpverlening. Het hof concludeerde dat de wettelijke grond voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig is en dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] moet worden opgeheven. De beslissing werd genomen met inachtneming van de belangen van [de minderjarige] en de positieve ontwikkelingen in haar situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 27 februari 2008
Rekestnummer. : 1498-R-07
Rekestnr. rechtbank : J2 RK 07-664
[De vader] en [de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
procureur mr. W. Heemskerk.
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden is aangemerkt:
de William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de WSS.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ouders zijn op 19 oktober 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 augustus 2007 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam.
De WSS heeft op 28 december 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de ouders zijn bij het hof op 8 november en 14 december 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de raad zijn op 11 december 2007 en 21 januari 2008 brieven ingekomen.
Op 6 februari 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de ouders, bijgestaan door hun advocaat, mr. P. van den Berg, namens de raad: de heer J. Kühn en namens de WSS: mevrouw A. Michon en mevrouw A. Hensen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarige [naam minderjarige] is in raadkamer gehoord.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van 30 augustus 2007 van de rechtbank te Rotterdam.
Daarin is na te noemen minderjarige ondertoezicht gesteld voor de duur van één jaar met benoeming van Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam tot stichting in de zin van de Wet op de jeugdzorg, onder bepaling dat de ondertoezichtstelling dient te worden uitgevoerd door de WSS.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht
BEOORDELING HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige], geboren [in] 1992, hierna te noemen: [de minderjarige], voor de duur van een jaar.
2. De ouders verzoeken, op nader aan te voeren gronden, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad af te wijzen. De WSS en de raad bestrijden hun beroep en verzoeken de ouders niet-ontvankelijk te verklaren danwel hun beroep af te wijzen.
3. De ouders voeren in hun beroepschrift in een algemene grief aan dat de rechtbank er ten onrechte van uit gaat dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:254 Burgerlijk Wetboek (BW). De ouders zijn zich als geen ander bewust van de problemen van [de minderjarige] en hebben tijdig aan de bel getrokken. De problemen bij [de minderjarige] komen – kort gezegd – op het volgende neer:
- een relatief laag IQ van 68;
- ADHD-stoornis kenmerken;
- autistische kenmerken.
De ouders hebben al geruime tijd geleden hulp gezocht en erkennen de problemen van [de minderjarige]. Twee jaar geleden begon [de minderjarige] probleemgedrag te vertonen. Zij pleegde winkeldiefstallen en ging niet naar school. Het spijbelen resulteerde in een kantonstrafzaak waarbij een voorwaardelijke straf werd opgelegd met als bijzondere voorwaarde het volgen van aanwijzingen door de jeugdreclassering. Vanuit de hulpverlening werd op basis van een door [naam instelling] afgenomen psychologisch onderzoek bij [de minderjarige] voorgesteld om [de minderjarige] uit huis te plaatsen danwel aan te melden voor Multi Systemic Therapy. De ouders konden zich hierin niet vinden en hebben [de minderjarige], met wie het inmiddels al weer beter ging, zeker in de thuissituatie, door tussenkomst van de jeugdreclassering aangemeld bij [naam stichting]. Per 27 augustus 2007 is [de minderjarige] daar in behandeling genomen, op basis van vrijwilligheid. Zij verblijft daar op maandag, woensdag en vrijdag van 09.00 uur – 13.30 uur en krijgt daar onderwijs en behandeling. De ouders hebben voorgaande bij de rechtbank naar voren gebracht maar toch werd hen verweten dat zij niet zouden meewerken aan noodzakelijke hulpverlening van [de minderjarige], waardoor de ondertoezichtstelling noodzakelijk zou zijn. Volgens de ouders geheel ten onrechte.
De ouders hebben ter terechtzitting bij het hof naar voren gebracht dat het goed gaat met [de minderjarige] sinds zij naar [naam stichting] gaat. Ook hebben de ouders sinds de diagnose van [de minderjarige] in september 2007 hun aanpak van [de minderjarige] gewijzigd, hetgeen goed werkt. Totdat de diagnose werd gesteld wisten de ouders niet goed hoe zij met [de minderjarige] moesten omgaan. De ouders hebben de door de hulpverlening voorgestelde Multi Systemic Therapy geweigerd omdat deze therapie alleen gericht was op hen en niet op [de minderjarige]. Nu krijgt [de minderjarige] zelf hulp en de ouders krijgen één keer in de twee à drie weken ouderbegeleiding. De plek bij [naam stichting] is voor één jaar. Binnenkort zal worden besproken met de ouders wat het vervolgtraject voor [de minderjarige] moet zijn. De [naam stichting] zal dit vervolgtraject begeleiden.
4. De WSS heeft in haar verweerschrift gesteld dat het in het belang van [de minderjarige] en haar ouders is dat zij gedurende een langere periode ondersteuning blijven ontvangen bij de ontwikkeling van [de minderjarige], aangezien de afgelopen periode te kort is om te kunnen vaststellen dat het goed blijft gaan met [de minderjarige] en om de hulp te laten beklijven. Het is niet duidelijk of de ouders de hulpverlening voor [de minderjarige] blijven ondersteunen als deze wordt aangeboden in een vrijwillig kader.
Ter terechtzitting heeft de WSS betoogd dat het gezin waarin [de minderjarige] opgroeit bestaat uit vier kinderen. Alle kinderen hebben problemen en [de minderjarige] dreigde volgens de WSS een beetje te worden vergeten. De ondertoezichtstelling is volgens de WSS mede noodzakelijk om te voorkomen dat [de minderjarige] wederom wordt vergeten en om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] de noodzakelijke hulp blijft krijgen. De WSS zet niet langer in op de door [naam instelling] geadviseerde vormen van hulpverlening, maar blijft – nu het goed gaat met [de minderjarige] – de door [naam stichting] ingezette hulpverlening volgen.
5. De raad onderschrijft het verweerschrift van de WSS.
Ter terechtzitting heeft de raad gesteld dat [de minderjarige] een kwetsbaar kind is met cognitieve problemen. Zij wordt bedreigd in haar ontwikkeling en heeft hulp nodig. De ouders staan volgens de raad wel open voor hulp maar alleen voor de hulpverlening die zij zelf willen. [De minderjarige] is bijna volwassen, de raad acht het raadzaam om de laatste periode van haar minderjarigheid te gebruiken om goede hulp op gang te brengen.
Voorts heeft de raad – desgevraagd – gezegd dat wanneer de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] gehandhaafd blijft, de raad adviseert de behandeling van [de minderjarige] bij [naam stichting] te laten voortduren. De ondertoezichtstelling zal er voor moeten zorgen dat [de minderjarige] hulpverlening zal blijven ontvangen.
6. Het hof overweegt als volgt. Zowel de ouders van [de minderjarige] als [de minderjarige] zelf erkennen dat zij problemen heeft. Voor zover er sprake was van een bedreiging in de opvoedingssituatie in de zin van artikel 1:254 BW hebben de ouders zelf hulp gezocht bij [naam stichting]. Gebleken is dat zowel [de minderjarige], die er sinds augustus 2007 drie maal per week een deel van de dag doorbrengt, als de ouders, in de vorm van ouderbegeleiding, hulp krijgen van deze stichting. Ook wordt met [naam stichting] al gekeken naar het vervolgtraject van [de minderjarige]. Het gaat nu goed met [de minderjarige] volgens de ouders en volgens haarzelf. De [naam stichting] biedt [de minderjarige] de noodzakelijke hulp. De WSS heeft dit ter terechtzitting ook beaamd.
Gelet op voorgaande en nu is gebleken dat de gezinsvoogd op dit moment geen actieve bijdrage levert aan de hulpverlening van [de minderjarige] anders dan door het proces bij [naam stichting] te volgen en de raad niet heeft kunnen onderbouwen waarom de vrees bestaat dat de hulp aan [de minderjarige] in een vrijwillig kader zal worden afgebroken, is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] moet worden opgeheven met ingang van de datum van deze beschikking. De wettelijke grond voor een ondertoezichtstelling is niet meer aanwezig.
Het hof overweegt ten overvloede dat van [naam stichting] mag worden verwacht dat zij, indien er een voor [de minderjarige] bedreigende opvoedingssituatie ontstaat tijdens of bij beëindiging van de hulp, dit zal melden bij de WSS.
7. Het hof zal als navolgend beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de periode na heden, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek af voor zover het de periode na heden betreft;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van Leuven en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2008.