ECLI:NL:GHSGR:2008:BC9243

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1043-R-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Mink
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en verdeling van kosten voor minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam betreffende de kinderalimentatie voor twee kinderen. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de rechtbank verzocht de eerder opgelegde bijdrage van € 400,- per maand per kind te herzien. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft de door de vader verzochte wijziging van de alimentatie betwist en stelt dat de vader zijn financiële verplichtingen niet nakomt. De vader heeft verschillende grieven ingediend, waaronder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij bereid was de door de moeder verzochte bijdrage te voldoen, en dat de moeder geen behoefte heeft aan de door haar verzochte kinderbijdrage. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding niet is betwist. Het hof heeft ook de draagkracht van beide ouders vergeleken en geconcludeerd dat de vader in staat is de bijdrage van € 400,- per maand per kind te betalen. De moeder heeft recent een baan gevonden en heeft enige draagkracht, maar dit leidt niet tot een wijziging van de alimentatieverplichting van de vader. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is genomen op 2 april 2008.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 2 april 2008
Rekestnummer : 1043-R-07
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 06-2595
[appellant],
wonende te Leiderdorp,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. R.A. Kaarls,
tegen
[verweerster],
wonende te Capelle aan den IJssel,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. E. Grabandt.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de jong-meerderjarige]ghebbende],
wonende te Capelle aan den IJssel,
hierna te noemen: [de jongmeerderjarige].
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 24 juli 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 25 april 2007.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 3 augustus 2007 aanvullende stukken ingekomen.
De moeder en [de jongmeerderjarige] hebben op 30 augustus 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder en [de jong-meerderjarige] zijn bij het hof op 11 februari 2008 aanvullende stukken ingekomen, en van de zijde van [de jong-meerderjarige] eveneens op 12 februari 2008.
Op 27 februari 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. van der Stel, en de moeder en [de jongmeerderjarige], bijgestaan door hun advocaat, mr. E. Keijzerwaard. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank – voor zover thans van belang – de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 28 juli 2003 gewijzigd in die zin, dat de daarbij aan de vader opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jongmeerderjarige] en de hierna te noemen minderjarige Robin Nico met ingang van 25 april 2007 wordt bepaald op
€ 400,- per maand per kind.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de kinderalimentatie voor de minderjarige geboren [in] 1997, en voor de thans jong-meerderjarige
geboren [in] 1989, hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de verzoeken af te wijzen en de zelfstandige verzoeken van de vader alsnog toe te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten van beide instanties.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beroepschrift van de vader af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
4. In de eerste grief klaagt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zich ter terechtzitting bereid heeft verklaard de door de moeder verzochte kinderbijdrage te voldoen, mits deze ten goede komt van de minderjarigen. De vader voert daartoe aan dat hij ter terechtzitting bij de rechtbank heeft verklaard slechts bereid te zijn de verzochte bedragen te betalen onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de bijdragen geheel ten goede zullen komen aan de kinderen. Nu de moeder niet aan de door hem daaraan gestelde voorwaarden wenste te voldoen, is zijn aanbod komen te vervallen, aldus de vader.
In de tweede, derde en vierde grief klaagt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat met ingang van de datum van de bestreden beschikking de vader zal worden belast met de door de moeder verzochte bijdrage van € 400,- per maand per kind. De vader voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte geen acht heeft geslagen op zijn verweren en zelfstandige verzoeken. De vader meent dat deze alsnog inhoudelijk dienen te worden beoordeeld.
In de vijfde grief klaagt de vader dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn verweer dat de moeder geen behoefte heeft aan de door haar verzochte kinderbijdrage. De vader stelt dat de door de moeder in het geding gebrachte behoefteberekening buitenproportioneel is. Voorts betoogt de vader dat de rechtbank bij de bepaling van het aandeel van partijen in de kosten van de kinderen ten onrechte geen rekening heeft gehouden met alle inkomsten van de moeder. De vader meent dat er van dient te worden uitgegaan dat de moeder meer inkomen heeft ontvangen dan zij in rechte heeft opgevoerd.
In de zesde grief klaagt de vader dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn verweer dat de moeder geen rechtstreeks belang heeft bij een verhoging van de kinderalimentatie. De vader voert daartoe aan dat de moeder in een problematische schuldhulpverleningssituatie verkeert en dat elke verhoging van de bijdrage ten goede zal komen aan de schuldeisers van de moeder.
In de zevende grief klaagt de vader dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn verweer dat de moeder haar eigen financiën niet goed kan beheren. De vader voert daartoe aan dat de moeder in vijf jaar tijd een aanzienlijk vermogen heeft uitgegeven en hij vermag niet in te zien dat de moeder haar eigen schuldenpositie niet zou kunnen verbeteren door van hem meer kinderalimentatie te verkrijgen.
In de achtste grief klaagt de vader dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn verzoek rekening te houden met de kosten die hij thans ten behoeve van de kinderen vergoedt en deze bijdragen op de verschuldigde kinderalimentatie in mindering te brengen.
In de negende grief klaagt de vader dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn standpunt dat een verhoging van de kinderalimentatie niet ten goede zal komen aan de kinderen. Volgens de vader zal elke verhoging van de kinderalimentatie ten goede komen aan de schuldeisers van de moeder.
In de tiende grief klaagt de vader dat de rechtbank ten onrechte de proceskosten heeft gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. De vader verzoekt het hof, gelet op de weigerachtige houding van de moeder, de moeder in de proceskosten van beide instanties te veroordelen.
Ter terechtzitting heeft de vader zijn beroepschrift nader toegelicht. Hij heeft daarbij benadrukt dat het probleem de gestelde behoefte van de moeder betreft. De moeder lijkt, gelet op de door haar overgelegde behoefteberekening, niet te beseffen wat de daadwerkelijke kosten zijn, aldus de vader.
5. De moeder betoogt in haar verweerschrift dat zij bereid was een kinderrekening te open waarop een groot gedeelte van de kinderbijdrage gestort kon worden en waarop de schuldeisers geen beslag zouden kunnen leggen. Een gedeelte van deze bijdrage wenst zij echter zelf te ontvangen zodat zij daarvan de huur, energielasten en boodschappen ten behoeve van de kinderen kan betalen. Zij kan derhalve niet instemmen met de voorwaarde van de vader de kinderbijdrage rechtstreeks aan de kinderen te voldoen. Voorts stelt de moeder dat de vader ter terechtzitting bij de rechtbank zijn draagkrachtverweer heeft ingetrokken en niet langer de behoefte van de kinderen heeft betwist, zodat de rechtbank terecht niet is ingegaan op het door hem ingediende schriftelijke verweer. Daarnaast meent de moeder dat de kinderen, en niet zijzelf, een rechtstreeks belang hebben bij een verhoging van de kinderbijdrage. Verder voert de moeder aan dat zij ter terechtzitting bij de rechtbank heeft erkend problemen te hebben met het beheer van haar financiën, maar dat zij daarvoor hulp heeft gezocht. De rechtbank is volgens de moeder terecht voorbij gegaan aan de kosten die de vader thans ten behoeve van de kinderen zou vergoeden. Zo heeft de vader de scooter in 2005 aan zijn dochter cadeau gedaan, de kosten voor de mobiele telefoon zijn slechts twee maanden door hem voldaan en het was de uitdrukkelijke wens van de vader dat [de minderjarige] ging sporten. Tot slot stelt de moeder dat in familiezaken slechts een kostenveroordeling wordt uitgesproken indien sprake is van bijzondere omstandigheden en dat de vader zodanige omstandigheden niet heeft aangevoerd.
De moeder heeft ter terechtzitting haar verweerschrift nader toegelicht. Zij heeft daarbij benadrukt dat de vader substantieel meer is gaan verdienen hetgeen ten goede dient te komen aan de kinderen, nu zij daarvan ook hadden geprofiteerd indien de vader en de moeder nog hadden samengewoond. De bijdrage die [de jong-meerderjarige] nu van de vader krijgt, € 250,- per maand, is te weinig, aldus de moeder. De moeder verzoekt een bijdrage van € 400,- per maand per kind. Voorts heeft de moeder gesteld dat zij thans uit het schuldhulpverleningstraject is en dat zij per
1 maart 2008 zal beginnen met een baan, waarmee zij € 1.550,- bruto per maand zal verdienen.
6. Het hof overweegt als volgt.
Behoefte van de kinderen
7. De behoefte van de kinderen aan een door de vader aan hen te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, dan wel levensonderhoud en studie, is door de vader niet betwist en staat naar het oordeel van het hof derhalve als niet bestreden vast. Het hof tekent daarbij aan dat de door de vader aangevoerde grieven inzake de wijze van besteding van een bijdrage door de moeder, gelet op het verhandelde ter terechtzitting, vooral berusten op een gevoel zijnerzijds en derhalve niet op de wet zijn gebaseerd. Het hof zal deze grieven dan ook passeren.
Draagkracht
8. Dat de vader draagkracht heeft de door de rechtbank bij de bestreden beschikking opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, dan wel levensonderhoud en studie, van € 400,- per maand per kind te betalen, is door de vader eveneens niet betwist en staat naar het oordeel van het hof derhalve als niet bestreden vast.
Aandeel van de vader in de kosten van de kinderen
9. De vader betwist, samengevat weergegeven, de hoogte van zijn aandeel in de kosten van de kinderen, althans zo leest het hof zijn klacht.
10. Het hof heeft, met inachtneming van de stukken en hetgeen partijen ter terechtzitting naar voren hebben gebracht, ter beantwoording van de vraag wie welk deel van de behoefte van de kinderen moet dragen, de draagkracht van de vader en de moeder met elkaar vergeleken. Het hof is daarbij uitgegaan van een behoefte van de kinderen van € 923,-, zoals deze is vastgesteld bij de beschikking van 28 juli 2003, nu deze behoefte niet in geschil is. Geïndexeerd levert dit een behoefte op – in 2007 – van € 982,46, derhalve € 491,23 per maand per kind. Voorts is het hof bij de draagkrachtvergelijking uitgegaan van een tweetal periodes, te weten de periode dat de moeder een WAO-uitkering genoot en de periode dat de moeder een arbeidsovereenkomst is aangegaan. Voor wat betreft de eerste periode, van 25 april 2007 tot 1 maart 2008, komt het hof tot de conclusie dat de moeder geen draagkracht heeft om een bijdrage te leveren aan het aandeel in de kosten van de kinderen. Voor wat betreft de tweede periode, met ingang van 1 maart 2008, heeft de moeder naar het oordeel van het hof enigszins draagkracht om een bijdrage te leveren aan het aandeel in de kosten van de kinderen van € 40,- per maand. Deze – geringe – draagkracht van de moeder leidt echter niet tot de gevolgtrekking dat het aandeel van de vader de door de moeder verzochte bijdrage van € 400,- per maand overstijgt. Dit leidt ertoe dat in beide periodes de vader een bijdrage van € 400,- per maand dient te voldoen.
Door de vader betaalde kosten
11. Het hof overweegt dat, indien de vader kosten maakt met betrekking tot de kinderen waarover geen overeenstemming bestaat met de moeder, deze kosten niet in mindering kunnen worden gebracht op de te betalen bijdrage.
Proceskosten
12. Het hof ziet geen aanleiding om de moeder te veroordelen in de proceskosten en zal – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de kosten compenseren. Het verzoek van de vader tot veroordeling van de moeder in de proceskosten wordt derhalve afgewezen.
13. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van dit hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Mink en Van Wijk, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2008.