ECLI:NL:GHSGR:2008:BC9258

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
413-R-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Dusamos
  • Mertens-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kinderalimentatie en bijdrage in kosten van kinderopvang

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 maart 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en de bijdrage in de kosten van kinderopvang voor twee minderjarigen, geboren in 1999 en 2001. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder in 2005 en 2006 beschikkingen van de rechtbank te Rotterdam ontvangen, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld op € 150,- per maand per kind en een bijdrage van € 125,- per maand voor kinderopvang. De vader verzocht het hof om de alimentatie te verhogen naar € 240,- per maand en om geen aanvullende bijdrage in de kosten van kinderopvang vast te stellen. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft het beroep van de vader bestreden.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader op 21 maart 2007 in hoger beroep is gekomen van de beschikkingen van de rechtbank. De procureur van de moeder heeft ter zitting verklaard dat de vader naar haar mening niet ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat de termijn voor het indienen van het beroep was verstreken. Het hof oordeelde dat de vader niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat het beroepschrift te laat was ingediend, namelijk na de termijn van drie maanden die gold na de eindbeschikking van de rechtbank op 21 december 2006. Het hof heeft de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om de moeder te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, omdat het verzoek niet meer aan de orde was na de beslissing over de ontvankelijkheid.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van het tijdig indienen van hoger beroep en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen. De beslissing is gegeven door de rechters M. Labohm, A. Dusamos en Mertens-de Jong, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 26 maart 2008
Rekestnummer. : 413-R-07
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 05-680
[De vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. R.Th.R.F. Carli,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. P. Scholtes.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 21 maart 2007 in hoger beroep gekomen van beschikkingen van de rechtbank te Rotterdam van respectievelijk 25 november 2005 en 31 mei 2006.
De moeder heeft op 2 mei 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 12 juni 2007 en 7 februari 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 16 mei 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 15 februari 2008 is de zaak, tezamen met de zaak met rekestnummer 387-R-07, mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.J.A. Bosch, en de moeder, bijgestaan door haar procureur. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikkingen van de rechtbank te Rotterdam.
• Bij beschikking van 25 november 2005 is, voor zover in hoger beroep van belang, de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de hierna te noemen minderjarigen, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (22 februari 2006), bepaald op € 150,- per maand per kind;
• bij beschikking van 31 mei 2006 is, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de vader, zolang de kinderen naar de basisschool gaan, met een bedrag van € 125,- per maand zal bijdragen in de kosten van kinderopvang.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de kinderalimentatie en de bijdrage in de kosten van kinderopvang ten behoeve van de minderjarigen:
[de minderjarige sub 1], geboren [in] 1999, verder: [de minderjarige sub 1], en
[de minderjarige sub 2], geboren [in] 2001, verder: [de minderjarige sub 2], hierna ook te noemen: de minderjarigen.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikkingen te vernietigen en, opnieuw beschikkende, naar het hof begrijpt, de alimentatie ten behoeve van beide kinderen vast te stellen op € 240,- per maand en geen aanvullende bijdrage in de kosten van kinderopvang vast te stellen, met veroordeling van de moeder in de kosten van het geding in beide instanties. De moeder bestrijdt zijn beroep.
3. Desgevraagd ter zitting van het hof heeft de procureur van de moeder verklaard dat de wederpartij naar haar mening beroep in kon stellen van de bestreden beschikkingen na het geven van de eindbeschikking op 21 december 2006. Voorts heeft zij verklaard zich in zoverre te refereren aan het oordeel van het hof. Mr. Bosch heeft, desgevraagd ter zitting van het hof, letterlijk verklaard dat het hoger beroep tegen de bestreden beschikkingen kon worden ingesteld als incidenteel appel bij het principaal appel, gericht tegen de door de rechtbank te Rotterdam gegeven eindbeschikking van 21 december 2006.
4. Het beroepschrift, dat bij het hof is ingekomen op 21 maart 2007, richt zich tegen beschikkingen van respectievelijk 25 november 2005 en 31 mei 2006 waarbij naar het oordeel van het hof, zowel ten aanzien van de kinderalimentatie als de kosten van kinderopvang een eindbeslissing is gegeven. Weliswaar bevatten voornoemde beschikkingen tevens tussenbeslissingen, doch het hof is ten aanzien van zowel de vastgestelde kinderalimentatie als de kosten van kinderopvang van oordeel dat er in het dictum van die beschikkingen een uitspraak is gedaan die een definitief einde maakt aan een deel van het verzochte. Ingevolge artikel 358 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering was de termijn waarbinnen hoger beroep tegen die beschikkingen kon worden ingesteld op het moment van indiening van het beroepschrift reeds verstreken. Het beroep had immers ingesteld moeten worden binnen drie maanden na de dag van de uitspraken. Het beroep is derhalve te laat ingesteld, zodat de vader daarin niet-ontvankelijk is. Hetgeen partijen in zoverre ter zitting naar voren hebben gebracht kan naar het oordeel van het hof niet tot een andere beslissing leiden.
5. Gelet op het vorenstaande komt het hof aan het verzoek van de vader, om de moeder te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, niet meer toe.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm , Dusamos en Mertens-de Jong, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2008.