ECLI:NL:GHSGR:2008:BC9646

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
983-H-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stille
  • M. Husson
  • J. Ydema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en vordering tot nakoming

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 16 april 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een vordering tot nakoming van een echtscheidingsconvenant en de vaststelling van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een alimentatieverplichting van € 130,- per maand per kind voor zijn twee minderjarige kinderen, zoals overeengekomen in het echtscheidingsconvenant van 9 april 2003. De vrouw, verweerster in hoger beroep, had verzocht om de man met terugwerkende kracht te veroordelen tot betaling van deze alimentatie. De rechtbank had de vordering van de vrouw afgewezen, wat de man in hoger beroep wilde aanvechten, met het verzoek om de alimentatie te verlagen en te constateren dat hij aan zijn verplichtingen had voldaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 februari 2008 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De man stelde dat hij vanaf juni 2007 de overeengekomen alimentatie had betaald en dat er geen geschil meer was over de hoogte van de alimentatie. Het hof overwoog dat de man geen belang had bij zijn hoger beroep, aangezien de rechtbank de vordering van de vrouw had afgewezen en deze beslissing onherroepelijk was geworden. Het hof concludeerde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat er geen belang meer was bij de beoordeling van de alimentatieverplichting.

De uitspraak van het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en stelde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, waarmee de eerdere beschikking van de rechtbank in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door de rechters A. Stille, M. Husson en J. Ydema, met mr. De Witte-Renkema als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 16 april 2008
Rekestnummer : 983-H-07
Rekestnr. rechtbank : 06-4267
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E. Grabandt,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. N.D. Bauman.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 13 juli 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 16 april 2007.
De vrouw heeft op 26 september 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 25 juli 2007 en 1 augustus 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 22 februari 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.S. Clarenbeek en de vrouw, bijgestaan door haar procureur.
Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd, de procureur van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
Nadien hebben partijen het hof bij brieven van respectievelijk 4 en 1 april 2008 onder meer aan het hof bericht, dat zij na de zitting geen overeenstemming hebben bereikt.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad -de door de man met ingang van 11 april 2003 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarigen bepaald op € 130,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling per eerste van iedere maand aan de vrouw te voldoen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de kinderalimentatie voor de minderjarigen [kind1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en [kind2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen, die bij de vrouw verblijven.
2. De man verzoekt - uitvoerbaar bij voorraad - de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man aan de vrouw aan kinderalimentatie dient te betalen met ingang van 9 april 2003 een bedrag van € 100,- per maand per kind en met ingang van 1 januari 2005 een bedrag van € 32,- per maand per kind en met ingang van 1 januari 2006 de kinderalimentatie op nihil te stellen en daarbij te constateren dat de man volledig aan deze verplichtingen heeft voldaan, zodat de vrouw van de man niets meer te vorderen heeft, althans een zodanige bijdrage en met ingang van een datum als het hof vermeent te behoren.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het appel van de man integraal af te wijzen.
4. Het hof overweegt als volgt.
In het door partijen op 9 april 2003 getekende echtscheidingsconvenant zijn partijen onder artikel 3.3 het volgende overeengekomen:
“De kinderen zullen hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw. Zij is ook gerechtigd voor de kinderen de kinderbijslag aan te vragen en te ontvangen. Daarnaast voldoet de man aan de vrouw een bedrag ad € 130,- per maand per kind, zijnde een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Deze bijdrage dient bij vooruitbetaling te worden voldaan”.
5. In het inleidend verzoek bij de rechtbank heeft de vrouw verzocht:
“…. de man met terugwerkende kracht vanaf 11 april 2003 te veroordelen tot betaling aan de vrouw van € 130,- per maand per kind als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide minderjarige kinderen van partijen, telkens bij vooruitbetaling per de eerste van iedere maand te voldoen.”.
Hierop heeft de rechtbank ten aanzien van de alimentatieverplichting beslist als hiervoor vermeld, de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen met compensatie van kosten.
6. Ter zitting heeft het hof aan partijen voorgehouden dat de rechtbank, gezien het petitum zoals verwoord in het inleidend verzoek, de zaak naar de rolzitting had moeten verwijzen aangezien het verzoek inhoudelijk een vordering tot nakoming betrof. Voorts heeft het hof partijen erop gewezen, dat de afwijzing van het meer of anders gevorderde in het dictum van de beschikking betekent, dat de rechtbank de vordering van de vrouw, zoals hiervoor verwoord - tot betaling -, heeft afgewezen. De rechtbank heeft derhalve niet meer of minder gedaan dan vastgelegd hetgeen partijen in hun convenant waren overeengekomen.
7. Het hoger beroep van de man heeft de strekking vast te stellen, dat de verplichting tot betaling van alimentatie op een lager bedrag wordt vastgesteld en dat de man door de betalingen in de afgelopen jaren volledig aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Hij vraagt immers in het petitum van zijn verzoekschrift in hoger beroep “te constateren dat de man volledig aan deze verplichtingen heeft voldaan, zodat de vrouw van man niets meer te vorderen heeft”.
Dit petitum komt overeen met de beslissing van de rechtbank voor zover de rechtbank de vordering van de vrouw tot betaling van alimentatie door de man in zijn geheel heeft afgewezen, welke beslissing onherroepelijk is geworden. Het hof is derhalve van oordeel dat, gezien deze onherroepelijke beslissing van de rechtbank, de onderhavige procedure zich niet leent voor beantwoording van de vraag of sprake is van enige achterstand in de betaling van de alimentatie door de man vanaf 9 april 2003. De man heeft derhalve in zoverre geen belang bij zijn hoger beroep.
8. Ter zitting hebben beide partijen verklaard, dat de man vanaf juni 2007 de overeengekomen alimentatie betaalt en dat zij vanaf die datum geen geschil hebben over de hoogte van de alimentatie en de betaling daarvan.
Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de man bij gebreke van belang niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
BESLISSING OP HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Husson en Ydema, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2008.