ECLI:NL:GHSGR:2008:BC9679

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1726-R-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van den Wildenberg
  • M. Bouritius
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de zorg voor hun welzijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 19 maart 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [kind 1], [kind 2] en [kind 3]. De moeder van de kinderen, die belast is met het ouderlijk gezag, heeft in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter in de Rechtbank Rotterdam aangevochten, waarin de uithuisplaatsing was verlengd. De moeder stelt dat er geen grond is voor de uithuisplaatsing en dat de kinderrechter de situatie niet goed heeft beoordeeld. Ze betoogt dat ze haar leven op orde heeft en dat de kinderen bij haar kunnen terugkeren zonder dat hun welzijn in gevaar komt.

Het hof heeft echter vastgesteld dat de moeder een patroon vertoont van riskante relaties en dat ze niet voldoende inzicht heeft in de problematiek van haar kinderen. De kinderen zijn eerder uit huis geplaatst vanwege mishandeling door de vader, en de moeder heeft het contact met hem hersteld, wat een risico vormt voor de kinderen. Het hof oordeelt dat de belangen van de minderjarigen voorop staan en dat er onvoldoende zekerheid is dat de kinderen bij terugplaatsing bij de moeder niet op achteruit zullen gaan.

De moeder heeft weliswaar aangegeven dat ze bereid is om hulp te aanvaarden, maar het hof is van mening dat de situatie nog niet geschikt is voor terugplaatsing. De kinderen hebben specialistische zorg nodig en de moeder heeft niet aangetoond dat ze in staat is om aan deze zorg te voldoen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter en verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 19 maart 2008
Rekestnummer : 1726-R-07
Rekestnr. rechtbank : J1 RK 07-933 en J1 RK 07-826
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. I.J. Pieters,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen,
gevestigd te Groningen,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de pleegouders van na te noemen [kind 1],
2. de pleegouders van na te noemen [kind 2],
3. de pleegouders van na te noemen [kind 3],
4. [de vader van kind 3 en kind 4]
wonende te [woonplaats],
de vader van na te noemen [kind 3],
hierna te noemen: [de vader van kind 3 en kind 4],
Als informant is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 5 december 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 september 2007 van de kinderrechter in de Rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 19 december 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 21 december 2007, 5 februari 2008 en 22 februari 2008 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 23 januari 2008 meegedeeld niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
De pleegouders van [kind 1], [namen], hebben het hof bij brief van 18 februari 2008 geïnformeerd over [kind 1].
De pleegouders van [kind 3], [namen], hebben het hof bij brief van 21 februari 2008 geïnformeerd over [kind 3].
Op 27 februari 2008 is de zaak, tezamen met de zaak met rekestnummer 722-R-07 mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. L.M. Verkuil en namens Jeugdzorg: mevrouw M. Lautenbach. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De pleegouders van de hierna te noemen minderjarigen [kind 1], [kind 2] en [kind 3] zijn, hoewel daartoe bij brief aan het adres van Jeugdzorg, t.a.v. de heer G. van Luijtelaar en derhalve behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. [de vader kind 3 en kind 4] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, evenmin verschenen.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking zijn, uitvoerbaar bij voorraad, de duur van de ondertoezichtstelling en de duur van de machtiging uithuisplaatsing gedurende dag en nacht in een pleeggezin van de minderjarigen verlengd van 18 september 2007 tot 9 september 2008.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht in een pleeggezin van de minderjarigen:
[kind 1], geboren op [in] 2001,
[kind 2], geboren op [in] 2002, en
[kind 3], geboren op [in] 2005,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen. De kinderen verblijven ieder in een ander pleeggezin. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de inleidende verzoeken van Jeugdzorg tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van de kinderen in een pleeggezin alsnog af te wijzen. Jeugdzorg bestrijdt haar beroep.
3. De moeder voert ter toelichting op haar hoger beroep aan dat er geen grond is voor de uithuisplaatsing van de kinderen, althans dat de kinderrechter de vraag of deze grond aanwezig is niet heeft kunnen beoordelen. De moeder stelt dat een uithuisplaatsing een tijdelijke maatregel is en dat actief aan de mogelijkheden tot thuisplaatsing van een kind dient te worden gewerkt. De kinderrechter heeft in dit geval echter niet kunnen beoordelen of de kinderen bij een thuisplaatsing in hun zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig zullen worden bedreigd, omdat het beleid van Jeugdzorg nimmer op thuisplaatsing van de kinderen gericht is geweest. Daarnaast stelt de moeder dat zware argumenten nodig zijn om een kind zijn fundamentele recht zich aan de eigen ouder te hechten, te ontnemen. De motivering van de kinderrechter dat de situatie bij de moeder nog te wankel is om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen, zou slechts een grond tot verlenging zijn geweest indien het beleid van Jeugdzorg op thuisplaatsing was gericht. Nu dit niet het geval is geweest, is de uithuisplaatsing niet ingezet voor het doel waarvoor zij wettelijk bedoeld is. Ondanks het feit dat de moeder thans haar leven volledig op orde heeft en alles doet wat noodzakelijk is in het belang van de kinderen, heeft Jeugdzorg de moeder niet verteld wat zij nog meer moet doen om de kinderen terug te krijgen. Uit het persoonlijkheidsonderzoek van Jeugdzorg Rotterdam uit augustus 2007 blijkt dat de moeder met intensieve en langdurige hulpverlening stap voor stap datgene kan leren wat nodig is om haar andere zoon [kind 4], die ook uit huis is geplaatst, zelfstandig op te voeden. Thans verzorgt de moeder ieder weekend de kinderen van haar broer bij haar thuis en dit gaat goed. De moeder begrijpt dat haar kinderen veel problemen hebben maar is van mening dat de problemen niet zo erg zijn als blijkt uit onderzoeken. De moeder laat [de vader van kind 3 en kind 4] niet meer in huis, maar onderhoudt nog wel contact met hem. Voorts stelt de moeder dat zij op alle mogelijke wijzen met Jeugdzorg meewerkt en laat zien dat zij bereid is hulpverlening te aanvaarden. De samenwerking met Jeugdzorg Rotterdam in het kader van de uithuisplaatsing van [kind 4] verloopt goed, maar de samenwerking met Jeugdzorg Groningen verloopt moeizaam. De moeder heeft moeite om in contact te komen met haar kinderen en de gezinsvoogd. Wanneer ze Jeugdzorg belt, krijgt ze vaak een ander te spreken dan de gezinsvoogd en is het contact oppervlakkig.
5. Jeugdzorg voert verweer en stelt het volgende. Jeugdzorg onderzoekt altijd de mogelijkheden tot thuisplaatsing van een kind. Jeugdzorg heeft ook in dit geval inzicht proberen te krijgen in de opvoedkundige vaardigheden van de moeder door minimaal eenmaal per maand inhoudelijk contact met de moeder te onderhouden. Dit contact wordt geïnitieerd door de moeder of door de gezinsvoogd. Op basis van deze contacten stelt Jeugdzorg dat de moeder haar leven onvoldoende op orde heeft om de kinderen een veilige en gestructureerde opvoeding te bieden en dat terugplaatsing derhalve niet in het belang van de kinderen is. Jeugdzorg voert hiertoe vier omstandigheden aan. Ten eerste is de moeder in het verleden zeer riskante relaties aangegaan waarbij zij haar eigen behoefte aan affectie belangrijker vond dan een veilig en pedagogisch verantwoorde opvoeding van haar kinderen. Moeder onderkent haar eigen problematiek niet waardoor ze niet in staat is te profiteren van de aangeboden hulp. Zij is hierdoor niet in staat het onwenselijke patroon van verkeerde partnerkeuzes te doorbreken. Derhalve blijft de kans op riskante relaties in de toekomst een gevaar. De moeder heeft in januari 2008 toegegeven dat zij nog steeds contact heeft met [de vader van kind 3 en kind 4]. Zij beseft niet dat dit contact een eventuele terugplaatsing belemmert en derhalve definitief dient te worden beëindigd. Ten tweede is er volgens Jeugdzorg een patroon waarneembaar waarbij de moeder om hulp vraagt en even zo vaak zich aan deze hulp onttrekt. De moeder is tot tweemaal toe niet op een gesprek verschenen en is twee weken lang onbereikbaar geweest voor Jeugdzorg. De relatie tussen de moeder en de gezinsvoogd is slecht. De moeder moet de hulpverlening accepteren en open zijn tegenover de gezinsvoogd. Ten derde heeft de moeder te weinig inzicht in de problematiek van de kinderen. De moeder begrijpt niet dat aan de sociale en emotionele stoornissen van de kinderen een zeer onveilige hechting en onveilig voorbeeldgedrag ten grondslag ligt. Ten vierde voert Jeugdzorg aan dat de moeder zelf afkomstig is uit een gezin waarin het haar ontbroken lijkt te hebben aan de meest basale structuur, verzorging en opvoeding. Jeugdzorg ziet dit als een verklaring voor het feit dat moeder niet beschikt over basale opvoedingscapaciteiten. Daartegenover staat dat de kinderen zeer veel en ook specialistische zorg behoeven. Jeugdzorg stelt dat de draagkracht en draaglast niet in verhouding zijn en dat de cognitieve beperkingen van de moeder hierin een belemmering vormen. Uit het persoonlijkheidsonderzoek van Jeugdzorg Rotterdam uit augustus 2007 heeft Jeugdzorg geconcludeerd dat terugplaatsing van de kinderen niet meer tot de mogelijkheden behoort. Jeugdzorg heeft daarom de raad om een verderstrekkende maatregel verzocht. Tot slot stelt Jeugdzorg dat terugplaatsing van [kind 4] allerminst zeker is en dat het verloop van het hulpverleningtraject dat in totaal zes maanden duurt, moet worden afgewacht voordat de conclusie kan worden getrokken dat de moeder met hulpverlening in staat is zelfstandig voor [kind 4] te zorgen.
6. Met de moeder is het hof het eens dat de maatregel van uithuisplaatsing in beginsel van tijdelijke aard is en er allereerst toe dient te strekken de bedreiging van de belangen van de minderjarige die tot uithuisplaatsing noodzaakte weg te nemen.
Het hof stelt vast dat de moeder op zichzelf niet bestrijdt dat [kind 1], [kind 2] en [kind 3] om uiteenlopende redenen beschadigd zijn en als meer dan gemiddeld kwetsbare kinderen moeten worden aangemerkt. Vast staat voorts dat de kinderen evenals de moeder hebben blootgestaan aan mishandeling door [de va[de vader van kind 3 en kind 4] en dat de moeder teneinde daaraan een einde te maken zelf het initiatief heeft genomen het contact tussen [de vader van kind 3 en kind 4] en de kinderen te verbreken. Desondanks keerde de moeder kort daarop bij [de vader van kind 3 en kind 4] terug. In die situatie zijn de kinderen, [kind 1], [kind 2] en [kind 3] eind februari 2006 uit huis geplaatst en verblijven de kinderen thans ieder in een pleegggezin. Dat zij het in die pleeggezinnen over het algemeen goed maken heeft de moeder niet bestreden, is althans voor het hof aannemelijk.
Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat het belang van de minderjarigen vergt dat de kinderen er bij terugplaatsing bij de moeder in geen enkel opzicht op achteruit zullen gaan.
Met de moeder is het hof voorts van oordeel dat tegen de achtergrond van de hierboven beschreven aard van de uithuisplaatsing de ondertoezichtstelling zich er dan ook (mede) op moet richten om terugplaatsing bij de moeder te bevorderen voorzover aannemelijk is dat de minderjarigen er daarbij niet op achteruitgaan.
Wat dit laatste betreft is het hof evenwel van oordeel dat terzake van ieder van de minderjarigen niet met voldoende zekerheid kan worden uitgesloten dat zij er bij terugplaatsing bij de moeder op achteruit zullen gaan. In dit verband kent het hof er doorslaggevende betekenis aan toe dat de moeder, die een patroon kent van aangaan van zeer riskante relaties met mannen, de samenleving met [de vader van kind 3 en kind 4] heeft hervat en dat zij tegenover Jeugdzorg de mishandelingen heeft ontkend. Daarbij komt nog dat uit de door de moeder in zoverre niet gemotiveerd bestreden stukken blijkt dat de kinderen zeer veel en ook specialistische zorg behoeven, doch dat zij Jeugdzorg er niet van heeft overtuigd dat zij de problematiek van haar kinderen erkent, begrijpt welke hiervan de oorzaken zijn en hoe zij daarmee om moet gaan. Daaraan doet niet af dat de moeder, zoals zij stelt, alles heeft gedaan wat binnen haar eigen mogelijkheden lag om te zorgen dat haar leven op orde is.
In het licht hiervan acht het hof voldoende aannemelijk dat ondanks de van Jeugdzorg in redelijkheid te vergen inspanningen om de moeder in staat te stellen de kinderen weer zelf te verzorgen, de situatie waarin de kinderen door thuisplaatsing geen achteruitgang in hun thans enigszins gestabiliseerde situatie zullen ondergaan, niet is bereikt. Dat de situatie voor terugplaatsing niet geschikt is betekent dan ook niet dat Jeugdzorg zich daarvoor onvoldoende heeft ingespannen en dat Jeugdzorg daartoe in het geheel niets heeft ondernomen heeft Jeugdzorg ter zitting gemotiveerd weersproken.
Het hof verwerpt dat in de situatie rond het jongste kind [kind 4] aanleiding dient te worden gevonden voor een ander oordeel, nu, nog daargelaten dat nog geenszins vaststaat dat het wat hem betreft tot terugplaatsing komt, diens problematiek kennelijk een andere is dan die van de drie kinderen die mishandelingen hebben ondergaan.
Alles overwegende is het hof dan ook van oordeel dat de gronden voor de machtiging uithuisplaatsing nog onverkort aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
7. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Bouritius, Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Prins als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2008.