ECLI:NL:GHSGR:2008:BC9710
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- M. van den Wildenberg
- A. van Nievelt
- J. van der Kuijl
- Rechtspraak.nl
Uithuisplaatsing van een minderjarige in het belang van verzorging en opvoeding
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 maart 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op 3 juni 1999. De Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, hierna te noemen jeugdzorg, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, die had besloten de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een crisisopvang te beëindigen per 1 april 2008. Jeugdzorg betoogde dat de rechtbank ten onrechte had besloten en dat de belangen van de minderjarige onvoldoende waren meegewogen. Er waren ernstige zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige, die een angstig en getraumatiseerd meisje bleek te zijn met een aanzienlijke leerachterstand. De moeder van de minderjarige, die het eenhoofdig gezag heeft, werd als onvoldoende in staat geacht om een stabiele opvoedingssituatie te bieden.
Het hof oordeelde dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig waren. Het hof constateerde dat de moeder weliswaar betrokken was bij de minderjarige, maar onvoldoende inzicht had in de problematiek en haar eigen functioneren als moeder. Het hof achtte het noodzakelijk dat de minderjarige ter observatie werd geplaatst bij het RMPI in Barendrecht, om de oorzaken van haar problemen te onderzoeken. De uithuisplaatsing werd verlengd tot 15 november 2008, in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en besloot dat de machtiging tot uithuisplaatsing moest worden voortgezet, omdat de belangen van de minderjarige voorop stonden.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van minderjarigen in uithuisplaatsingszaken, waarbij de psychische en emotionele ontwikkeling van het kind centraal staat. Het hof gaf aan dat de pedagogische kwaliteiten van de moeder niet voldoende waren om een veilige en stabiele omgeving te bieden, en dat er eerst duidelijkheid moest komen over de problematiek van de minderjarige voordat terugplaatsing aan de orde kon zijn.