GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 26 maart 2008
Rekestnummer : 1787-R-06
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 05-1804
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. L. Faouzi,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. J.C. Meijroos.
Als informant is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 18 december 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 29 september 2006.
De moeder heeft op 3 juli 2007 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vader heeft op 23 juli 2007 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 4 januari 2007 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 15 juni 2007 laten weten ter terechtzitting te zullen verschijnen. Bij voornoemde brief is het raadsrapport van 12 juni 2006 gevoegd.
Op 5 september 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. P. de Boom, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. G.A.H. Wiekamp. Namens de raad is verschenen de heer Kühn. Partijen en de raad hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vader onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie. Van het verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt. Partijen hebben getracht in mediation tot overeenstemming te geraken, hetgeen niet is gelukt. Bij brieven van respectievelijk 3 december 2007 en 15 januari 2008 hebben de advocaat van de vader en de moeder het hof verzocht een beschikking te wijzen.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 21 december 2005 van de rechtbank Rotterdam. Bij de bestreden beschikking is onder meer bepaald dat de gewone verblijfplaats van na te noemen kinderen bij de moeder zal zijn en is er tussen de vader en na te noemen kinderen een omgangsregeling vastgesteld. Het meer of anders verzochte in het kader van de omgangsregeling is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgangsregeling en de hoofdverblijfplaats van de kinderen:
[kind], geboren [in] 1998, en [kind], geboren [in] 2000, verder gezamenlijk: de kinderen, die bij de moeder verblijven. De ouders zijn gescheiden. De echtscheidingsbeschikking werd op 29 december 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. De kinderen zijn tijdens het huwelijk van de vader en moeder geboren.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking - uitvoerbaar bij voorraad - te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat tussen partijen een co-ouderschapregeling zal gelden, waarbij de kinderen de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijven, waarbij de wisseling op vrijdag om 19.30 uur plaatsvindt, alsmede dat de kinderen de helft van de vakanties en feestdagen bij ieder der partijen verblijven, waarbij een kind op het adres van de moeder staat ingeschreven en het andere kind op het adres van de vader, althans subsidiair te bepalen dat de kinderen hun verblijfplaats bij de vader zullen hebben, waarbij tussen de moeder en de kinderen een omgangsregeling zal plaatsvinden, althans een verblijfplaats en omgangsregeling vast te stellen zoals het hof juist acht, kosten rechtens.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren en voorts in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat er tussen de vader en de kinderen een omgangsregeling zal gelden waarbij de kinderen één weekend in de veertien dagen bij de vader zullen verblijven, alsmede te bepalen dat de moeder de eerste keus heeft bij de verdeling van de vakanties, althans zolang zij werkzaam is en de vader niet, en voorts te bepalen dat de moeder gerechtigd is in 2008, hetzij in 2009, gedurende vier weken met de kinderen in het buitenland te verblijven, kosten rechtens.
4. De vader verzet zich daartegen en verzoekt daarbij de moeder in haar verzoeken in incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken van de moeder in incidenteel appel af te wijzen, kosten rechtens.
Onjuiste interpretatie raadsrapport
5. In zijn eerste grief stelt de vader dat de rechtbank in de bestreden beschikking het raadsrapport onjuist heeft geïnterpreteerd. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad in zijn rapport heeft gesteld dat co-ouderschap alleen realiseerbaar zou worden geacht indien partijen overgaan tot het opstellen van een zorgplan. De vader verwijst naar de zevende pagina van het raadsrapport waarin wordt overwogen dat “van de ouders wordt verwacht dat zij een deskundige raadplegen om een zorgplan op te stellen, om zodoende de nodige rust en duidelijkheid te creëren”. De vader stelt dat wanneer de raad spreekt over het opstellen van een zorgplan, deze overweging niet alleen het door beide partijen gewenste co-ouderschap betreft, doch ook het subsidiaire advies van de raad betreft om de huidige situatie voort te laten bestaan en een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen te bepalen van drie van de vier weekenden. Door deze onjuiste interpretatie van de bestreden beschikking is het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
6. De moeder stelt dat het zorgplan als een sine qua non wordt gezien. In het rapport staat letterlijk: “de raad kan en wil akkoord gaan met deze regeling, maar alleen wanneer er een vorm van een zorgplan komt waarbij duidelijk omschreven staat wat van de een en wat van de ander wordt verwacht”. Dat het advies een zorgplan op te stellen ook geldt in de situatie dat partijen niet tot een co-ouderschap geraken, doch de huidige situatie laten voortbestaan, kan de moeder niet afleiden uit de rapportage. De moeder acht een co-ouderschap niet wenselijk om de volgende redenen:
- de vader laat voortdurend in woord en geschrift blijken geen enkel respect voor de moeder te hebben;
- de vader wenst op geen enkele wijze financieel bij te dragen in de uitgaven ten behoeve van de kinderen nu hij al alimentatie betaalt aan de moeder;
- de kinderen mochten hun speelgoed niet mee naar huis nemen;
- de vader bleef de kinderen informeren met betrekking tot de echtscheiding;
- de vader heeft gebroken met zijn familie;
- een uitnodiging voor een schoolvoorstelling werd door de vader welbewust achtergehouden;
- de vader was niet bereid om de kinderen op te vangen wanneer de moeder geen opvang had;
- de vader laat na vragen van de moeder, veelal per e-mail gesteld, te beantwoorden of beantwoordt deze pas op het allerlaatste moment.
De moeder meent met het voorgaande voldoende te hebben aangetoond dat partijen nog zeer ver zijn verwijderd van een zorgplan.
Mogelijkheid van co-ouderschap bij slechte communicatie
7. In zijn tweede grief stelt de vader dat de rechtbank in de bestreden beschikking ten onrechte heeft overwogen dat het voorstel van de vader om de communicatie via een schriftje te laten verlopen in het kader van een co-ouderschap niet wenselijk is en dat communicatie, al zou dit slechts op zakelijke wijze verlopen, voor het bestaan van co-ouderschap onontbeerlijk is. De vader merkt op dat gedurende medio januari 2005 tot en met begin juni 2005 en van 30 augustus 2005 tot en met 21 december 2005 co-ouderschap heeft bestaan en dat gedurende deze periodes via een schriftje werd gecommuniceerd. Tevens stelt de vader dat het naar zijn inzicht in zijn algemeenheid onjuist is om co-ouderschap te weigeren indien alleen de communicatie tussen partijen niet goed is. De vader stelt dat de kinderen niet de dupe moeten worden van een gebrek aan communicatie, nu allereerst de kinderen het afgesproken en beloofde co-ouderschap fijn vonden en beide partijen het ouderlijk gezag hebben. De vader stelt dat de communicatie tussen partijen de laatste tijd is verbeterd.
8. De moeder bestrijdt dat de communicatie via het schriftje redelijk ging; feitelijk is het schriftje volgens de moeder een toonbeeld van non-communicatie. De moeder bestrijdt dat de communicatie tussen partijen de laatste tijd enigszins verbeterd zou zijn. De moeder is het met de rechtbank eens dat een redelijke communicatie tussen partijen, met wederzijds respect, noodzakelijk is voor een goede uitoefening van het co-ouderschap. De moeder stelt dat de vader iedere afspraak als zeer statisch beschouwt en dat op deze wijze geen invulling kan worden gegeven aan het co-ouderschap.
9. In zijn derde grief stelt de vader dat het oordeel van de rechtbank dat co-ouderschap onder de huidige omstandigheden niet in het belang is van de kinderen, niet juist is en onvoldoende onderbouwd is. De vader stelt dat het in de periodes dat er sprake was van co-ouderschap, het heel goed ging met de kinderen en dat de zeer wisselende uitspraken van de rechtbank Rotterdam onduidelijkheid hebben gebracht bij de kinderen.
10. De moeder stelt dat zij merkt dat de kinderen gebaat zijn bij rust en dat zij thans aangegeven vaker een weekend bij hun moeder te willen zijn. In de praktijk blijkt co-ouderschap volgens de moeder niet een wenselijke situatie.
11. De vader stelt in zijn vierde grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in de huidige situatie, waarin de kinderen bij de moeder verblijven, het goed met de kinderen gaat en dat het in hun belang is om deze situatie te bestendigen. De vader stelt dat nimmer in de procedure in eerste aanleg is gesteld en/of gebleken dat het goed met de kinderen gaat terwijl zij bij de moeder verblijven. Daarnaast bevreemdt het de vader dat de rechtbank keer op keer de situatie wijzigt en thans zijn oordeel motiveert met het argument dat het in het belang van de kinderen is om de situatie te bestendigen.
12. De moeder stelt dat partijen ter zitting beiden hebben verklaard dat het op zich goed met de kinderen gaat. De vader was ook van mening dat het goed met de kinderen ging toen partijen een co-ouderschap uitoefende. De moeder is daarentegen van mening dat de kinderen ernstig te lijden hebben onder de slechte communicatie tussen de ouders en de onduidelijkheid met betrekking tot de zorg over hen.
13. In zijn vijfde grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de gewone verblijfplaats van de kinderen bij de moeder zal zijn en een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen is vastgesteld van drie van de vier weekenden van vrijdag uit school tot maandag naar school, alsmede de helft van de vakanties, alsmede vaderdag en de verjaardag van de vader bij de vader en moederdag en de verjaardag van de moeder bij de moeder. De vader stelt dat hij, toen zij nog samen waren, grotendeels alleen de zorg voor de kinderen heeft gedragen. De vader stelt dat hij veel tijd heeft om voor de kinderen te zorgen nu hij al een jaar werkloos thuis is en de moeder, zo vermoedt de vader, fulltime of bijna fulltime werkt. Daardoor is de situatie thans zo dat de vader altijd thuis en beschikbaar is en de kinderen door de week in beginsel niet ziet, terwijl de moeder werkt en de kinderen bij allerlei oppassen onderbrengt. Deze situatie vindt de vader onwenselijk en niet in het belang van de kinderen. Overigens merkt de vader op dat een co-ouderschapsregeling ook financieel gunstig zou uitpakken. Daarnaast is hij van mening dat de raad zijn rapport ten voordele van de moeder heeft aangepast. Hij verzoekt het hof rekening te houden met de inhoud van de drie eerdere (concept-)verslagen/rapporten. De vader stelt dat de rapportage inhoudelijk niet correct is, althans heeft geschreven op basis van onvoldoende gegevens, namelijk op basis van drie bemiddelingsgesprekken en enkele telefonische contacten met partijen. De raad heeft nooit concreet onderzoek gedaan naar de situatie van de kinderen bij de moeder. De vader stelt dat wanneer er sprake is van co-ouderschap, danwel in de situatie dat de kinderen aan hem worden toevertrouwd, de kinderen veel vaker dan nu het geval is in hun oude vertrouwde omgeving zullen verblijven. Hij meent dat hij minimaal even goed of beter dan de moeder in staat is de kinderen rust, reinheid en regelmaat te bieden, alsmede een vertrouwde omgeving, de nodige zorg en aandacht.
14. De moeder bestrijdt uitdrukkelijk dat de vader gedurende het huwelijk van partijen grotendeels alleen de zorg voor de kinderen heeft gedragen. Zij stelt dat de zorg over de kinderen vanaf hun geboorte bij de moeder heeft gelegen. Nadat zij is gaan werken, zorgde de vader op de werkdagen van de moeder ’s avonds voor het eten en bracht hij dan de kinderen naar bed. De moeder verwacht dat de vader weer werkzaamheden zal aanvaarden en dat de rechtbank destijds terecht de thuissituatie van de vader als een tijdelijke heeft aangemerkt. De moeder bestrijdt dat zij de kinderen bij allerlei oppassen onderbrengt. De moeder meent dat de raad zeer objectief te werk is gegaan: de raad heeft immers geoordeeld dat de ene ouder niet beter is dan de andere ouder. De raad heeft geen onderzoek ingesteld naar de situatie van de moeder, omdat daartoe geen aanleiding bestond.
Omgangsregeling weekenden
15. In haar eerste grief in incidenteel appel stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte een omgangsregeling heeft vastgesteld waarbij de vader de kinderen drie van de vier weekenden van vrijdag uit school tot maandag naar school bij zich mag hebben. De moeder stelt dat de kinderen de omgang gedurende drie van de vier weekenden als te frequent ervaren. Bovendien is de vader elke zaterdag golfen, waardoor de kinderen worden opgevangen door de vriendin van de vader.
16. De vader stelt dat uit het rapport blijkt dat beide ouders even goed in staat zijn om de kinderen te verzorgen. In dat licht bezien is de door de rechtbank opgelegde uitgebreidere omgangsregeling geenszins onredelijk en wordt recht gedaan aan de situatie van de vader. De vader stelt dat het de moeder is die kennelijk moeite heeft met de huidige omgangsregeling, niet de kinderen. De moeder zou ervoor kunnen kiezen om bijvoorbeeld elke woensdagmiddag iets met de kinderen te ondernemen. De vader stelt dat hij niet iedere zaterdag golft, maar wel eens doordeweeks. In 2007 heeft hij slechts twee of drie keer op zaterdag gegolfd. Hij stelt dat hij niet gebrouilleerd is met zijn familie. Hij stelt dat de kinderen vanaf maandag 27 november 2006 tot en met heden iedere maandag tot 19.30 uur bij de vader zijn geweest en dat op donderdag de moeder om de week zelf thuis is en drie van de vier vrijdagen de kinderen sowieso bij de vader zijn. Hij stelt dat de kinderen buiten schooltijden vaker bij de vader verblijven dat bij de moeder.
Omgangsregeling vakanties
17. In haar tweede grief in incidenteel appel stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte een omgangsregeling heeft vastgesteld waarbij de vakanties van de kinderen tussen partijen gedeeld worden. Hoewel de moeder deze regeling zelf heeft voorgesteld, blijken partijen niet in overeenstemming te kunnen komen met betrekking tot de verdeling van de vakanties. Zolang de vader niet gebonden is aan een werkgever, meent de moeder dat het redelijk is indien zij de eerste keus heeft bij de verdeling van de vakanties. Voorts is zij voornemens om in 2008 op familiebezoek te gaan in het buitenland gedurende vier weken.
18. De vader stelt dat hij de verdeling van de vakanties bij helfte “het eerlijkst” vindt en dat de moeder deze regeling nota bene zelf heeft voorgesteld. Dat partijen niet tot overeenstemming kunnen komen over de vakanties ligt niet aan de vader, doch aan de moeder. De vader stelt niet tegen een periode van drie weken, doch wel tegen een periode van vier weken vakantie bezwaren te hebben aangezien hij de kinderen niet zo lang wil missen en hij zelf ook in de zomervakantie drie weken met de kinderen op vakantie wil gaan.
19. Gelet op de samenhang behandelt het hof de grieven in het principale en incidentele appel gezamenlijk. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de omgang voorlopig aldus bepaald dat de kinderen drie weken per maand vanaf vrijdagmiddag na school tot maandagochtend, alsmede de helft van de vakanties bij de vader zijn. Zowel de vader als de moeder zijn het niet eens met deze regeling.
20. De vader wil naar een co-ouderschap waarin de kinderen nagenoeg even veel tijd bij de moeder als bij de vader zullen zijn. De moeder ziet niets in een co-ouderschap; zij wil naar een regeling die meer rust geeft: drie van de vier weekeinden is niet de goede oplossing. Wel acht zij het, blijkens haar verklaring tijdens de mondelinge behandeling, van belang dat de kinderen ook een goed contact met de vader onderhouden. De raad heeft nadrukkelijk gewezen op de noodzaak voor deze ouders om een heldere structuur in hun ouderschap aan te leggen, ondersteund door een schriftelijk ouderschapsplan. Het hof deelt deze visie: het acht deze partijen onvoldoende in staat met elkaar op het niveau van de verzorging en opvoeding van de kinderen, inclusief de financiële zorg die daar bij hoort, zodanig om te gaan dat een co-ouderschap, waarbij alle taken en verantwoordelijkheden volledig worden gedeeld, voor de kinderen risicoloos verloopt. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat voor hen duidelijk is waar zij hun hoofdverblijf hebben. Gelet op de bestaande situatie zal het hof bepalen dat dit bij de moeder zal zijn.
21. Het hof acht het niet in het belang van de kinderen de huidige, voorlopige omgangsregeling te continueren. Het doorbrengen van drie van de vier weekeinden bij de ene ouder, die ook een deel van de gewone zorg van de kinderen op zich wil nemen, acht het hof, gelet op hetgeen de ouders hebben aangevoerd, niet de juiste oplossing. Het hof acht het meer in overeenstemming met enerzijds de wens van de moeder om meer speelruimte te hebben in de weekeinden en anderzijds de wens van de vader om daadwerkelijk opvoedingsondersteuning te bieden, dat de kinderen om de veertien dagen een weekeinde bij de vader zijn en tevens dat zij aansluitend tot en met de woensdagochtend bij hem verblijven. In de huidige, voorlopige regeling overnachten de kinderen 9 van de 28 dagen bij de vader in een tamelijk onrustig schema, in de door het hof voorziene regeling overnachten de kinderen 10 maal in de 28 dagen bij de vader, in een rustiger schema, waarbij de weekeinden gelijkelijk tussen de ouders zijn verdeeld. Daarnaast is de vader op deze wijze meer in staat inhoud te geven aan de dagelijkse verzorging en opvoeding, nu er in de hem toegemeten tijd ook gewone schooldagen vallen. Het hof acht deze regeling meer in overeenstemming met het belang van de kinderen, alle omstandigheden in aanmerking nemende.
Wijze van verdeling van de vakanties
22. Gelet op de problemen die de ouders over en weer in dit opzicht aan elkaar toeschrijven en van elkaar verwachten zal het hof bepalen dat de moeder het rooster in de oneven jaren zal vaststellen, nadat de vader tijdig in staat zal zijn gesteld zijn wensen in te brengen en dat de vader zulks in de even jaren zal doen, eveneens nadat hij de moeder in staat zal hebben gesteld haar wensen tijdig in te brengen.
Bijzondere vakantieregeling
23. Daarnaast staat het verzoek van de moeder om eenmaal tijdens de zomervakantie in 2008 of 2009 een aaneengesloten periode van 4 weken met de kinderen op vakantie te gaan. Het hof ziet daarin geen groot bezwaar, er van uitgaande dat de moeder de bereidheid heeft deze tijd te compenseren met andere vakantiedagen of eventueel gewone dagen in het jaar dat de bijzondere vakantieregeling zal gelden. Het hof gaat er voorts van uit dat de ouders zich zullen inspannen het in die zomer voor de vader resterende deel aan vakantiedagen zo veel als mogelijk aansluitend te laten verlopen. Teneinde de ouders in de gelegenheid te stellen zich hier tijdig op voor te bereiden zal het hof bepalen dat de bijzondere regeling zal gelden in 2009.
24. Met het hiervoor overwogene beoogt het hof de ouders een op hun maat geschreven regeling op te leggen, waarin zo veel als mogelijk rekening is gehouden met de wederzijdse verzoeken en waarbij, gelet op hetgeen de raad heeft geadviseerd, het belang van de kinderen uitgangspunt vormt. De bestreden beschikking dient te worden vernietigd, voorzover deze de daarin vastgelegde omgangsregeling betreft. Het hof ziet aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dit betreft de daarin opgenomen voorlopige omgangsregeling en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de kinderen, [kind], geboren [in] 1998, en [kind], geboren [in] 2000, hun hoofdverblijf bij de moeder, wonende te [woonplaats], hebben;
bepaalt een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen, inhoudende dat:
- de kinderen eenmaal per veertien dagen het weekeinde bij de vader zullen doorbrengen vanaf de vrijdag(middag) na school en voorts aansluitend aan het weekeinde de maandag en de dinsdag tot en met de woensdagochtend voor school;
- de kinderen de helft van de vakanties bij de vader zullen doorbrengen, waarbij de agendaregie in de even jaren bij de vader zal liggen en in de oneven jaren bij de moeder;
- de kinderen in het jaar 2009 voor de duur van 4 aaneengesloten weken tijdens de zomervakantie bij de moeder zullen verblijven, met dien verstande dat de resterende periode zomervakantie zoveel mogelijk aaneengesloten zal zijn en de extra week zal worden gecompenseerd;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van den Wildenberg, van Leuven en van Montfoort, bijgestaan door mr. Quarles van Ufford-van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2008.