ECLI:NL:GHSGR:2008:BD0408

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
932-R-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Dusamos
  • M. Kamminga
  • Mertens-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie en de draagkracht van de man. De vrouw is op 6 juli 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 10 april 2007, waarin de alimentatie voor haar door de man was vastgesteld op € 1.098,- per maand. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een hogere alimentatie vast te stellen, terwijl de man verzoekt om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar grieven en haar verzoeken af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 maart 2008 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man niet structureel meer inkomsten zal genereren door overwerk. De man betwist dit en stelt dat zijn inkomen uit overwerk in 2006 eenmalig was. Het hof oordeelt dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de toekomst geen structurele inkomsten uit overwerk zal genereren.

Daarnaast is er discussie over de vraag of de man als samenwonend moet worden aangemerkt, gezien de financiële situatie van zijn partner. Het hof komt tot de conclusie dat de man als alleenstaand moet worden aangemerkt, omdat zijn partner in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Het hof oordeelt dat de draagkracht van de man de door de rechtbank vastgestelde alimentatie van € 1.098,- per maand toelaat, maar dat de geïndexeerde alimentatie van € 1.327,- per maand gerechtvaardigd is. De bestreden beschikking wordt vernietigd en het verzoek van de man wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 9 april 2008
Rekestnummer : 932-R-07
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 06-2609
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. R.Th.R.F. Carli,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E. Grabandt.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 6 juli 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 10 april 2007.
De man heeft op 12 september 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 25 juli 2007 en 14 augustus 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 7 maart 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.A. Breewel-Witteveen, en de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.S. Clarenbeek. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadsvrouwe van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij de rechtbank – met wijziging van de beschikking van 29 januari 2004 van de rechtbank te Breda en uitvoerbaar bij voorraad – de door de man te betalen alimentatie ten behoeve van de vrouw met ingang van 10 april 2007 heeft bepaald op € 1.098,- per maand. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw, de draagkracht van de man.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, indien nodig onder aanvulling van de feiten en de rechtsgronden, te bepalen dat de man verplicht is aan de vrouw te betalen een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud als bepaald door de rechtbank Breda op 29 januari 2004, vermeerderd met de jaarlijkse indexering, althans € 1.266,- per maand, althans € 1.174,- per maand, althans een hoger bedrag dan de rechtbank te Rotterdam heeft bepaald in de bestreden beschikking, waarvan thans hoger beroep.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar grieven, althans haar verzoeken in appel af te wijzen en de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedures in hoger beroep en in eerste aanleg.
4. In grief II betoogt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de toekomst niet structureel meer inkomsten zal genereren door overwerk.
5. De man betoogt dat de rechtbank terecht tot de door de vrouw bestreden overweging is gekomen, nu hij met onder meer de door hem overgelegde brieven van zijn werkgever van 12 februari 2007 en 8 augustus 2007 voldoende heeft onderbouwd dat zijn inkomen uit overwerk in 2006 eenmalig was en niet meer zal voorkomen.
6. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de toekomst niet structureel meer inkomsten zal genereren door overwerk. Het hof ziet in hetgeen de vrouw in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding voor een ander oordeel.
7. Voorts betoogt de vrouw in grief III, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man moet worden aangemerkt als samenwonend, nu zijn partner niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw voert hiertoe aan dat het inkomen van de partner van de man boven bijstandsniveau ligt en zij derhalve in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Bovendien heeft de verplichting van de man om in het levensonderhoud van de vrouw te voorzien voorrang boven een eventuele verplichting jegens zijn partner. Volgens de vrouw moet de man dan ook als alleenstaand worden aangemerkt en dienen de gezamenlijke lasten over de man en zijn partner te worden verdeeld.
8. De man stelt dat het inkomen van zijn partner uit een WW-uitkering onder bijstandsniveau ligt. Voorts zal deze WW-uitkering eindigen op 25 oktober 2008 zodat de partner dan in haar geheel voor rekening van de man zal komen. Zijn partner is vanwege haar slechte gezondheid namelijk niet in staat om (opnieuw) te werken. Ten slotte bestrijdt de man dat hij niet onderhoudsplichtig is jegens zijn partner.
9. Het hof overweegt als volgt. Uit de door de man ingebrachte stukken blijkt dat zijn partner een inkomen heeft op bijstandsniveau. Zij kan derhalve in haar eigen levensonderhoud voorzien. Dat zijn partner in de toekomst geen inkomen zal hebben, heeft de man niet onderbouwd. Uit de door de man ingebrachte brief van UWV van 2 augustus 2007 blijkt uitsluitend dat aan de WW-uitkering van zijn partner op 25 oktober 2008 een einde komt. Het hof zal de man dan ook als alleenstaande aanmerken en de gezamenlijke lasten over de man en zijn partner verdelen.
10. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de man de door de rechtbank te Breda op 29 januari 2004 vastgestelde – geïndexeerde – alimentatie voor de vrouw van thans € 1.327,- toelaat, zodat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd.
11. In grief I betoogt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een door de man aan haar te betalen uitkering tot levensonderhoud van € 1.098,- per maand in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. De vrouw voert hiertoe aan dat, uitgaande van de door de rechtbank in aanmerking genomen gegevens, de man € 1.174,- per maand aan alimentatie kan voldoen.
12. Deze grief behoeft, gelet op hetgeen het hof heeft overwogen in overweging 10, geen bespreking meer.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de man alsnog af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Kamminga en Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. van Elden als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2008.