GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 9 april 2008
Rekestnummer : 1101-R-07
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 06-2557
[appellant],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. M.L. Groen, voorheen mr. J.S. Dijkstra,
1. [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
en[de jongmeerderjarige] [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: [de jongmeerderjarige],
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Als vierde procespartij is aangemerkt:
[kind],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
hierna te noemen: [kind].
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 2 augustus 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 4 mei 2007 van de rechtbank te Rotterdam.
De vrouw en [de jongmeerderjarige] hebben op 17 september 2007 gezamenlijk een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 18 september 2007 en 18 februari 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 5 maart 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. A.J.C. Nuijten, de vrouw en [de jongmeerderjarige], bijgestaan door hun advocaat mr. P. Vermeulen. [kind] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De vrouw en haar advocaat hebben echter ter zitting verklaard dat zij tevens voor [kind] optreden. De hierna te noemen minderjarige heeft schriftelijk zijn mening ten aanzien van de kinderalimentatie aan het hof kenbaar gemaakt. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadsvrouwe van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN DE VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man tot wijziging van de beschikking van 3 maart 1997 van de rechtbank te Rotterdam in die zin dat de bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, alsook de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw, met ingang van 24 augustus 2004, althans met ingang van een ander tijdstip zoals in het verzoekschrift weergegeven, op nihil wordt gesteld, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de draagkracht van de man ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw, de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor [de jongmeerderjarige], geboren op [geboortedatum], en de kinderalimentatie voor het thans jongmeerderjarige [kind], geboren op [geboortedatum], verder: [kind], en [de minderjarige], geboren op [geboortedatum], verder: [de minderjarige].
2. De man verzoekt de bestreden beschikking, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen, en opnieuw beschikkende:
Primair: te bepalen dat de man met ingang van 24 augustus 2004, althans met ingang van de datum dat de man werkloos is geworden, te weten 1 januari 2005, althans met ingang van 1 oktober 2006, althans met ingang van de datum van indiening van het indienen van het verzoekschrift in eerste aanleg, te weten 13 oktober 2006, geen bijdrage in de kosten van levensonderhoud voor de vrouw is verschuldigd, althans deze bijdrage op nihil te stellen, althans deze bijdrage te stellen op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof vermeent te behoren; en
te bepalen dat de man met ingang van 24 augustus 2004, althans met ingang van de datum dat de man werkloos is geworden, te weten 1 januari 2005, althans met ingang van 1 oktober 2006, althans met ingang van de datum van indiening van het indienen van het verzoekschrift in eerste aanleg, te weten 13 oktober 2006, althans met ingang van de datum als het hof vermeent te behoren, geen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen is verschuldigd, althans de opgelegde bijdrage op nihil te stellen;
Subsidiair: de bij beschikking van 3 maart 1997 opgelegde kinderalimentatie te wijzigen in dier voege dat de man met ingang van 24 augustus 2004, althans met ingang van de datum dat de man werkloos is geworden, te weten 1 januari 2005, althans met ingang van 1 oktober 2006, althans met ingang van de datum van indiening van het indienen van het verzoekschrift in eerste aanleg, te weten 13 oktober 2006, althans met ingang van de datum als het hof vermeent te behoren, als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen een bedrag van € 60,-- per kind per maand, dan wel meer subsidiair een bedrag van € 73,-- per kind per maand, dan wel een bedrag als het hof vermeent te behoren, dient te betalen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de man in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans de in zijn beroepschrift gestelde gronden af te wijzen en de bestreden beschikking, desnoods onder het verbeteren van gronden, te bekrachtigen.
4. De man heeft wijziging van de alimentatie verzocht omdat de alimentatie in verband met gewijzigde omstandigheden, te weten het feit dat hij per 1 januari 2005 werkeloos is geraakt, niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven. De vrouw stelt dat de man weliswaar werkeloos is, doch dat dit niet een zodanige wijziging van omstandigheden betreft dat die aanleiding geeft tot wijziging van de alimentatie, dan wel dat die wijziging niet voor rekening van de vrouw en de kinderen behoort te komen.
5. Het hof stelt vast dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de man per 1 januari 2005 werkeloos is geraakt. Het hof is van oordeel dat het werkeloos raken van de man een wijziging van omstandigheden oplevert op grond waarvan de alimentatie opnieuw aan de wettelijke maatstaven getoetst dient te worden. In dat licht zal vervolgens beoordeeld worden of de wijziging een relevante wijziging betreft als gevolg waarvan de alimentatie dient te worden gewijzigd.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
6. De man stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn totale financiële situatie niet zodanig is gewijzigd dat op basis daarvan de alimentatie dient te worden gewijzigd. De man voert daartoe aan dat door zijn ontslag per 1 januari 2005 zijn inkomen is gedaald, waardoor hij geen draagkracht (meer) heeft voor de alimentatie. De man stelt dat zijn inkomen ten tijde van de vaststelling van de alimentatie in 1997 € 1.906,91 bruto per maand bedroeg (f4.202,28) en dat hij thans uit hoofde van een WW-uitkering een inkomen heeft van € 1.785,-- bruto per maand. De man heeft weliswaar in het kader van de beëindiging van zijn dienstverband een ontbindingsvergoeding ontvangen, ad € 53.434,-- bruto, doch deze vergoeding is geheel opgesoupeerd. De man stelt dat hij een deel van zijn vergoeding, € 16.934,-- bruto, gebruikt heeft om zijn schulden af te betalen welke ontstaan waren in de periode dat hij geen inkomen kreeg en dat hij het andere deel, €36.500,-- bruto, heeft aangewend voor het afsluiten van een lijfrenteverzekering. De man heeft dit gedaan, omdat het voor hem na zijn ontslag zeer moeilijk zou worden om binnen afzienbare tijd een andere werkkring te vinden. Hierdoor zou hij naar verwachting een pensioenbreuk krijgen, zodat hij meent dat het redelijk is dat hij een deel van de vergoeding reserveert als aanvulling op zijn pensioen. In zijn tweede en derde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het de man niet vrij stond om een deel van zijn ontbindingsvergoeding aan te wenden om zijn pensioenbreuk op te vangen en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zijn ontbindingsvergoeding had moeten aanwenden ter compensatie van zijn inkomensachteruitgang. De man stelt zich op het standpunt dat hij, gelet op zijn omstandigheden, wel gerechtigd was om de vergoeding aan te wenden voor een lijfrenteverzekering en hij verwijst daarvoor naar een uitspraak van 26 oktober 2006 van het Hof Amsterdam. Voorts voert de man nog aan dat, nu sprake is van een wijziging, alle huidige feiten en omstandigheden dienen te worden meegewogen bij het bepalen van zijn draagkracht en dat in dat kader rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 200,-- per maand aan extra ziektekosten die hij heeft in verband met zijn fysieke beperkingen en dat rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 46,88 per maand aan rente die hij betaalt uit hoofde van een huwelijkse schuld. Daaruit volgt dan dat de draagkracht van de man de betaling van de alimentatie niet toelaat, aldus de man.
7. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de werkeloosheid van de man niet een zodanige wijziging van omstandigheden betreft dat die aanleiding geeft tot wijziging van de alimentatie. De vrouw voert daartoe aan dat de man de daling in zijn inkomen na zijn ontslag had moeten aanzuiveren met de verkregen ontslagvergoeding. Dat de man stelt dat deze ontslagvergoeding geheel is opgesoupeerd kan naar mening van de vrouw geen aanleiding zijn om de alimentatie op nihil te stellen of te verminderen, aangezien het opsouperen, dan wel de beslissing om een lijfrenteverzekering af te sluiten (en weer af te kopen), een eigen keuze is van de man en dus een aangelegenheid is die voor risico en rekening van de man zelf dient te komen. De vrouw meent dat de onderhoudsplicht van de man ten opzichte van haar en de kinderen dient te prevaleren boven een inkomensvoorziening voor hemzelf in de toekomst. Daarnaast betwist de vrouw dat de man schulden heeft moeten maken bij familie en vrienden in de periode kort na zijn ontslag. Voorts stelt de vrouw dat de man heeft verzuimd te melden dat hij een eigen bedrijf is gestart. De vrouw meent dat de man in ieder geval verdiencapaciteit heeft en dat van een vermindering van inkomsten geen sprake is, dan wel geen sprake hoeft te zijn. Verder betwist de vrouw de door de man opgevoerde extra ziektekosten en de rentebetaling voor een schuld, aangezien de man niet heeft aangetoond dat deze kosten noodzakelijk zijn.
Het hof overweegt als volgt.
8. In augustus 2004 is de man weliswaar ontslagen, doch na een gerechtelijke procedure is zijn dienstverband hersteld en heeft hij alsnog volledig zijn salaris nabetaald gekregen. Dit brengt mee dat in het jaar 2004 ten opzichte van het jaar 1997 geen wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden die aanleiding geeft om de alimentatie te wijzigen.
9. In 2005 heeft de kantonrechter onder toekenning van voormelde ontslagvergoeding de arbeidsovereenkomst tussen de man en zijn werkgever per 1 januari 2005 ontbonden. Als gevolg van de beëindiging van zijn dienstverband is de man in 2005 een WW-uitkering gaan ontvangen van € 86,49 bruto per dag (70% van het laatst verdiende loon) en had de man een bedrag van € 16.934,-- bruto tot zijn beschikking. De man heeft gesteld dat hij dit bedrag heeft besteed aan het aflossen van schulden bij familie en vrienden ontstaan in de periode dat hij geen salaris ontving, doch de vrouw heeft deze stelling gemotiveerd betwist. Het hof is van oordeel dat de man niet heeft aangetoond dat hij schulden heeft gemaakt, laat staan dat die schulden een dergelijk bedrag zouden bedragen. Overigens is het hof van oordeel dat de eventuele schulden die zouden zijn ontstaan doordat de man zijn vaste lasten niet direct kon betalen, hadden kunnen worden gedekt met het nabetaalde salaris. Het hof gaat er derhalve van uit dat de man in 2005 naast zijn WW-uitkering een bedrag van € 16.934,-- bruto extra te besteden heeft gehad, hetgeen betekent dat het inkomen van de man ten opzichte van zijn inkomen voordat hij werkeloos werd niet aanzienlijk is gedaald, zodat in 2005 geen sprake is geweest van een zodanige wijziging van omstandigheden die aanleiding geeft om de alimentatie te wijzigen.
10. In 2006 heeft de man naast zijn WW-uitkering, blijkens de stukken van Nationale Nederlanden, een bedrag van €31.954,-- bruto uitgekeerd gekregen vanwege de afkoop van de lijfrenteverzekering die de man had afgesloten en bekostigd uit een deel van de door hem ontvangen ontbindingsvergoeding. De man heeft onweersproken gesteld dat hij van dit bruto bedrag € 11.128,-- netto heeft overgehouden. Dit brengt mee dat de man in 2006 naast zijn WW-uitkering per maand € 927,-- netto aan aanvullende inkomsten heeft ontvangen. De alimentatie bedroeg in 2006 in totaal een bedrag van € 539,46 per maand, zodat de man geacht wordt ook in 2006 voldoende draagkracht te hebben gehad en dat derhalve wederom geen sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat de alimentatie dient te worden gewijzigd.
11. In 2007 ontving de man een WW-uitkering van € 1.785,-- bruto per maand. Dit betreft, ten opzichte van zijn inkomen van voor zijn werkeloosheid – een bedrag van € 2.310,-- bruto per maand zoals de man onweersproken heeft gesteld – een aanzienlijke daling van zijn inkomen die aanleiding zou kunnen geven tot wijziging van de alimentatie. Het hof is van oordeel dat de man, gelet op het in 2007 nog resterende bedrag vanwege genoemde afkoop, alsmede de hoogte van de WW-uitkering en voorts de hoogte van de alimentatie in 2006, te weten in totaal € 539,46 per maand, een deel van de uitkering in 2006 had dienen te reserveren om zijn inkomen in 2007 aan te vullen en op die manier tenminste een groot deel van het jaar 2007 de alimentatie te kunnen betalen. Of de man een dergelijke reservering ook heeft gepleegd doet hieraan niet af, nu de man zich bewust had moeten zijn van zijn onderhoudsplicht ten opzichte van de vrouw en de kinderen en een eventueel andere keuze om de gelden te besteden voor eigen rekening en risico van de man komt. Ervan uitgaande dat de alimentatie in 2007 in totaal € 549,18 per maand bedroeg, had de man, mede gelet op het bovenstaande, met het resterende deel van de uitkering uit 2006 naar het oordeel van het hof tot en met september 2007 de alimentatie kunnen voldoen. Vanaf 1 oktober 2007 zal het hof er dan van uitgaan dat de ontslagvergoeding die de man feitelijk ontvangen heeft op dat moment geheel besteed is en de man vanaf die datum enkel een WW-uitkering aan inkomsten heeft ontvangen. Dit brengt mee dat de man, ten opzichte van zijn inkomen van vóór zijn werkeloosheid (de situatie vergelijkbaar met 1997), te maken heeft met een daling in zijn inkomen van ruim € 500,-- bruto per maand. Het hof acht een dergelijke daling een zodanige wijziging van omstandigheden dat aanleiding bestaat om de draagkracht van de man opnieuw te bepalen. Hierbij gaat het hof uit van een inkomen van de man van, blijkens de uitkeringsspecificaties van eind 2007, € 1.807,-- bruto per maand. Wat betreft de lasten zal het hof rekening houden met de door de man in zijn tweede en derde draagkrachtberekening opgevoerde en door de vrouw niet betwiste huurlast en ziektekosten (minus zorgtoeslag). Het hof zal geen rekening houden met de door de man opgevoerde extra ziektekosten, nu de vrouw deze kosten heeft betwist en de man de medische noodzaak daarvan niet heeft aangetoond. Evenmin zal het hof rekening houden met de door de man opgevoerde rentelast uit hoofde van een geldlening bij de Postbank, nu de man niet heeft onderbouwd dat hij deze rente nog immer uit hoofde van een huwelijkse schuld betaalt. Gelet op de overige financiële omstandigheden van de man is het hof van oordeel dat de draagkracht van de man een alimentatie ten behoeve van de kinderen toelaat van € 40,-- per kind per maand. De man heeft dan geen ruimte meer voor partneralimentatie. Rekeninghoudend met het feit dat [de jongmeerderjarige] op 4 november 2007 de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt als gevolg waarvan de wettelijke onderhoudsplicht van de man ten opzichte van haar is komen te vervallen, zal het hof per 1 november 2007 de draagkracht over [kind] en [de minderjarige] verdelen.
12. Blijkens de door de man overgelegde stukken is de loongerelateerde WW-uitkering van de man per 29 februari 2008 komen te vervallen. De man heeft ter zitting onweersproken verklaard dat hij geen recht heeft op een vervolguitkering. Dit betekent dat de man zal terugvallen op een bijstandsuitkering, waarvoor hij inmiddels, zoals hij ter zitting heeft verklaard, een aanvraag heeft ingediend. Indien het inkomen van de man op bijstandsniveau verkeert, zal gelet op de grondslag en hoogte van een bijstandsuitkering, geen draagkracht meer bestaan om de alimentatie te voldoen. Dit betekent dat de alimentatie per 1 maart 2008 op nihil zal worden gesteld. De vrouw heeft nog gesteld dat de man inkomsten uit eigen onderneming zou hebben, dan wel zou kunnen hebben. De man heeft ter zitting het bestaan van de onderneming erkend, doch heeft verklaard dat deze onderneming zich nog in een prille fase bevindt en dat hij daaruit nog geen inkomsten ontvangt. Het hof acht het, nu het opzetten van de eigen onderneming onder begeleiding van het UWV geschiedt en de man blijkens de overgelegde stukken in ieder geval tot en met begin januari 2008 een volledige WW-uitkering heeft ontvangen, niet aannemelijk dat de man thans substantiële en structurele inkomsten uit deze onderneming geniet. Het hof gaat er overigens van uit dat zodra dit wel het geval zal zijn, de man de vrouw daarover tijdig zal informeren en zijn betalingen zo mogelijk zal hervatten.
13. Het hof komt niet toe aan de vraag of de man in beginsel gerechtigd was om met een deel van de vergoeding een inkomensvoorziening voor de toekomst te treffen, nu de man deze voorziening zelf weer heeft afgekocht waardoor de uitkering in zijn inkomsten is gevallen en er, blijkbaar, geen sprake meer is van een reservering voor de toekomst.
14. Het vorenstaande brengt mee dat naar het oordeel van het hof per 1 oktober 2007 sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat aanleiding bestaat om de alimentatie te wijzigen. Dit brengt mee dat de bestreden beschikking voor zover deze de periode na 1 oktober 2007 betreft, dient te worden vernietigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de periode na 1 oktober 2007 en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 3 maart 1997 van de rechtbank te Rotterdam:
- de alimentatie ten behoeve van de kinderen ten laste van de man met ingang van 1 oktober 2007 op € 40,-- per maand per kind, en
- de uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de vrouw met ingang van 1 oktober 2007 op nihil;
- de alimentatie ten behoeve van [kind] en [de minderjarige] ten laste van de man met ingang van 1 november 2007 op € 60,-- per maand per kind; en
- de alimentatie ten behoeve van [kind] en [de minderjarige] ten laste van de man met ingang van 1 maart 2008 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, van Nievelt en Bos, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2008.