GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 16 april 2008
Rekestnummer : 826-R-07
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 06-2471
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. W. Heemskerk,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats]
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. B.C.V.J. van Leur.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 21 juni 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 21 maart 2007.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 5 juli 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader is bij het hof op 31 januari 2008 op voorhand de pleitnota met aanvullende stukken ingekomen.
Op 8 februari 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de moeder, mr. D.H. Van den Elzen, en de procureur van de vader. De moeder en de vader zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De raadslieden hebben het woord gevoerd, de procureur van de vader onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam. Bij die beschikking is – met wijziging van de beschikking van 26 september 2003 en uitvoerbaar bij voorraad – de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 26 september 2003 bepaald op nihil. Voorts is de bijdrage voor het verleden bepaald op hetgeen tot op heden is betaald of verhaald. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader te betalen kinderalimentatie voor de minderjarige: [kind], geboren op [2001], verder: [kind] die bij de moeder verblijft.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alsnog de vader in zijn inleidend verzoek tot wijziging niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem dit te ontzeggen.
3. De vader bestrijdt haar beroep en stelt dat de beslissing van de rechtbank dat de vader van aanvang af niet in staat is geweest de opgelegde bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding te betalen juist is en bekrachtigd dient te worden.
3. De moeder stelt dat uit de door de vader overgelegde gegevens blijkt dat de vader in ieder geval met ingang van juli 2006 draagkracht heeft om een bijdrage te betalen in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige.
4. Het hof overweegt als volgt. De vader voert aan dat de kinderalimentatie nimmer heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven, althans dat die alimentatie niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet in verband met gewijzigde omstandigheden.
Met betrekking tot de stelling van de vader dat de bijdrage vanaf het begin niet heeft beantwoord aan de wettelijke maatstaven overweegt het hof als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft de vader onvoldoende aangegeven wat zijn draagkracht was op het moment dat de hoogte van de kinderalimentatie werd vastgesteld en dat op grond van die draagkracht de vastgestelde alimentatie niet voldeed aan de wettelijke maatstaven. Ondanks het verzoek daartoe van de zijde van de moeder heeft de vader geen financiële gegevens in het geding gebracht met betrekking tot de periode dat de kinderalimentatie in 2003 is vastgesteld, derhalve kan in rechte niet worden vastgesteld of destijds de vastgestelde alimentatie niet in overeenstemming was met de wettelijke maatstaven. Naar het oordeel van het hof heeft de vader niet voldaan aan zijn stelplicht.
Met betrekking tot de omstandigheid dat de kinderalimentatie niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet in verband met gewijzigde omstandigheden, overweegt het hof dat de vader die stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Zo ontbreken recente financiële gegevens van de vader omtrent zijn inkomsten en uitgaven en is in hoger beroep evenmin een deugdelijke, met bewijsstukken gestaafde, draagkrachtberekening overgelegd.
Uit het vorenstaande volgt dat de door de vader aangevoerde wijzigingen van omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als rechtens relevante wijzigingen van omstandigheden. Ook dit betoog van de vader faalt derhalve.
5. De conclusie is dat het inleidend verzoek van de vader moet worden afgewezen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de vader alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Dusamos en Van der Burght, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2008.