ECLI:NL:GHSGR:2008:BD0504

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1069-H07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Mink
  • Ydema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de behoefte van de kinderen aan een door de ouders te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding is vastgesteld op € 157,50 per maand per kind. De vader, die in hoger beroep is gekomen, betwist deze hoogte en stelt dat zijn draagkracht onvoldoende is om dit bedrag te betalen. Hij verwijst naar een boekenonderzoek door de fiscus, waaruit blijkt dat zijn inkomen aanzienlijk lager is dan door de rechtbank is aangenomen. De vader stelt dat de behoefte van de kinderen, waaronder ook kinderen uit een eerder huwelijk, ongeveer € 90,- per maand per kind bedraagt.

De vader heeft meerdere grieven ingediend, waaronder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij voldoende draagkracht heeft om de vastgestelde onderhoudsbijdrage te voldoen. Hij voert aan dat er geen rekening is gehouden met zijn werkelijke inkomen en dat de premie voor de ziektekostenverzekering te hoog is vastgesteld. Daarnaast heeft hij recentelijk een nieuwe partner en is hij van mening dat dit ook invloed moet hebben op de vaststelling van zijn draagkracht.

Het hof heeft de zaak op 16 april 2008 behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de draagkracht van de vader niet toereikend is voor de door de rechtbank vastgestelde bijdrage. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding vastgesteld op € 70,- per maand per kind, met ingang van 1 oktober 2006. Tevens is bepaald dat de moeder de eventueel teveel ontvangen alimentatie niet hoeft terug te betalen. De beslissing is genomen door de rechters Husson, Mink en Ydema, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 16 april 2008
Rekestnummer : 1069-H-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-7239
[de man],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. C.P.J.M. van Ruijven.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 27 juli 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank
‘s-Gravenhage van 5 juni 2007.
De moeder heeft op 24 augustus 2007 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vader heeft op 17 september 2007 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 25 oktober 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 29 oktober 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 4 april 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. W.G. Dictus, en de moeder, bijgestaan door haar procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. De man heeft ter terechtzitting aanvullende stukken overgelegd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de door de vader met ingang van 1 oktober 2006 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald op € 71,25 per maand per kind en met ingang van 1 januari 2007 op € 157,50 per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTEEL HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor de [minderjarigen], ook gezamenlijk verder: de kinderen. De kinderen hebben hun gewone verblijfplaats bij de moeder.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het inleidend verzoek van de moeder tot het opleggen van een onderhoudsbijdrage wordt afgewezen als zijnde onbewezen en/of ongegrond, althans dat een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen wordt vastgesteld op een dusdanig lager bedrag en met ingang van dusdanige datum als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof bij incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de ingangsdatum 1 oktober 2006 en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vader vanaf 1 maart 2005 tot 31 december 2006 € 71,35 per maand per kind aan de moeder dient te voldoen en de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen. Voorts verzoekt de moeder het hof voorwaardelijk, voor het geval het hof de alimentatiebedragen lager zal vaststellen dan de rechtbank heeft gedaan, te bepalen dat de moeder de reeds ontvangen alimentatiebedragen zal mogen behouden en dat zij deze dus niet zal behoeven terug te betalen en dat het meerdere ook niet op een andere manier verrekend zal mogen worden.
4. De vader verzet zich daartegen en verzoekt het hof om de verzoeken van de moeder in haar incidenteel beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoeken af te wijzen als zijnde onbewezen en/of ongegrond.
5. In de eerste grief klaagt de vader dat de rechtbank de behoefte van de kinderen aan een door de ouders te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten onrechte op € 157,50 per maand per kind heeft bepaald. Hij verwijst ter ondersteuning van zijn standpunt naar een boekenonderzoek door de fiscus waarvan op 8 december 2006 een rapport is opgemaakt. Hieruit blijkt dat de winst in 2004 geen € 90.000,- bedroeg maar € 12.000,- en dat er in 2005 een verlies van € 10.000,- is geleden. Volgens de vader bedraagt de behoefte van de kinderen, waaronder de twee kinderen uit het eerdere huwelijk, ongeveer € 90,- per maand per kind.
In de tweede grief klaagt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vader voldoende draagkracht bezit om de vastgestelde onderhoudsbijdrage te voldoen. De vader voert daartoe aan dat uit de bestreden beschikking niet blijkt van welk besteedbaar inkomen is uitgegaan en met welke fiscale kortingen rekening is gehouden. De vader meent dat rekening moet worden gehouden met een inkomen van € 452,80 per week. Voorts betoogt de vader dat de premie ziektekostenverzekering ten onrechte op € 105,05 per maand is gesteld en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de zorgtoeslag en de inkomensafhankelijk bijdrage Zorgverzekeringswet. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte een draagkrachtpercentage van 70% gehanteerd. Tot slot stelt de vader dat de rechtbank de onderhoudsbijdrage had moeten vaststellen op het bedrag waarop zij haar zou hebben vastgesteld indien zij wel tegelijkertijd over de wijziging van de onderhoudsbijdrage van zijn twee kinderen uit een eerder huwelijk zou hebben te beslissen.
In de derde grief stelt de vader dat thans rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat hij met ingang van 16 juli 2007 is gaan samenwonen met een nieuwe partner, die in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
In de vierde grief klaagt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de onderhoudsbijdrage met ingang van 1 oktober 2006 dient te worden gewijzigd. De vader betoogt dat de rechtbank door aldus te overwegen ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat de vader op grond van de nog steeds ongewijzigde beschikking van
oktober 2000 van de rechtbank Breda voor deze kinderen onderhoudsbijdragen dient te voldoen.
Ter terechtzitting heeft de man zijn beroepschrift toegelicht. Hij stelt allereerst dat hij sinds oktober 2006 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding betaald van € 70,- per kind per maand. Voorts heeft hij gesteld dat bij de bepaling van de behoefte moet worden uitgegaan van een netto inkomen van € 1.650,- per maand, hetgeen hoger is dan het netto inkomen ten tijde van de relatie. Daarnaast moet volgens de man bij de vaststelling van de behoefte worden uitgegaan van vier kinderen, nu hij ook nog onderhoudsplichtig is ten opzichte van twee kinderen uit een eerdere relatie. Verder stelt de man dat, nu hij met zijn kind uit zijn huidige relatie in gezinsverband samen leeft, bij de berekening van de draagkracht rekening moet worden gehouden met de bijstandsnorm gelegen tussen die van een alleenstaande en een alleenstaande ouder en dat een draagkrachtpercentage van 52,5% wellicht als compromis kan worden gehanteerd. Tot slot stelt de man dat de onderhoudsbijdrage dient te worden opgelegd met ingang van de eerste maand volgend op het indienen van het verzoekschrift.
6. De moeder stelt zich op het standpunt dat uitgegaan moet worden van een gezinsinkomen van destijds € 90.000,- per jaar en dat de behoefte van de kinderen op basis van dat inkomen minimaal € 157, 50 per maand per kind bedraagt. Ook indien wordt uitgegaan van het huidige inkomen van de vader bedraagt de behoefte van de kinderen € 176,- per maand per kind. Voorts betoogt de moeder dat uit de bestreden beschikking wel degelijk blijkt van welk besteedbaar inkomen de rechtbank is uitgegaan en dat zij er van uitgaat dat de rechtbank bij de berekening de zorgtoeslag in aanmerking heeft genomen. Daarnaast stelt de moeder zich op het standpunt dat de vader met bewijs zal moeten aantonen dat hij sinds 16 juli 2007 met een nieuwe partner samenwoont. Tot slot betoogt de moeder dat de ingangsdatum van de door de vader te betalen alimentatie niet kan worden bepaald op een datum nadat de procedure bij de rechtbank Breda is afgerond. Volgens de moeder had de vader rekening kunnen en moeten houden met de omstandigheid dat hij reeds sinds maart 2005 onderhoudsplichtig was en had hij daar zijn handelswijze op moeten afstemmen.
7. In incidenteel beroep klaagt de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vader krachtens de beschikking van de rechtbank Breda van 5 oktober 2005 een bijdrage dient te voldoen voor de twee kinderen uit een eerder huwelijk en dat het redelijk is de ingangsdatum van de alimentatieverplichting te bepalen op 1 oktober 2006. De moeder stelt dat het ging om een beschikking van 5 oktober 2000 en dat de vader rekening heeft kunnen houden met de omstandigheid dat hij kinderalimentatie voor de kinderen zou moeten betalen. De vader heeft immers beloofd de kinderalimentatie te betalen, aldus de moeder. Voorts stelt de moeder dat de vader sinds het uiteengaan van partijen er rekening mee heeft kunnen houden dat hij zijn draagkracht over zijn vier kinderen zou moeten gaan verdelen. Dat hij dat niet heeft gedaan, mag niet ten nadele komen van de kinderen. De moeder stelt zich dan ook op het standpunt dat de ingangsdatum van de alimentatieverplichting dient te worden bepaald op 1 maart 2005, althans op een datum eerder dan 1 oktober 2006. Verder verzoekt de moeder het hof te bepalen dat, mocht het hof tot de conclusie komen dat de alimentatie op een lager bedrag dient te worden vastgesteld dan de rechtbank heeft gedaan, de moeder de reeds ontvangen alimentatie niet zal behoeven terug te betalen.
8. De vader stelt zich in zijn verweerschrift op het incidenteel beroep op het standpunt dat bij de berekening van zijn draagkracht rekening moet worden gehouden met het kind geboren uit zijn huidige relatie. Voorts betoogt de vader dat hij zich niet gebonden acht aan de destijds door hem afgelegde verklaring dat hij alimentatie zou gaan betalen. Daarnaast stelt de vader dat hij voorafgaande aan de procedure bij de rechtbank geen rekening had behoeven te houden met de mogelijkheid dat hij alsnog een onderhoudsbijdrage voor de kinderen zou moeten gaan betalen. Tot slot betoogt de vader dat, mocht het hof tot de conclusie komen dat de alimentatie op een lager bedrag dient te worden vastgesteld dan de rechtbank heeft gedaan, de moeder de reeds ontvangen alimentatie zal moeten terug betalen.
9. Het hof overweegt als volgt.
Behoefte
10. Verhoging van het inkomen van een ouder (voor zover dit hoger is dan het gezinsinkomen tijdens de relatie) behoort in beginsel van invloed te zijn op de vaststelling van de behoefte. Indien de relatie zou hebben voortgeduurd, zou die verhoging immers ook een positieve invloed hebben uitgeoefend op het bedrag dat ten behoeve van de kinderen zou zijn uitgegeven. Het hof zal de behoefte van de kinderen dan ook relateren aan het huidige netto inkomen van de man, nu de man heeft gesteld dat dit inkomen hoger is dan het toenmalige gezinsinkomen en de hoogte van dit netto inkomen door de vrouw niet is weersproken. Dat netto inkomen bedraagt, zo stelt de man, € 1.650,- per maand. Ten tijde van de relatie hadden partijen de zorg over in totaal vijf kinderen, waarvan drie kinderen van de vrouw uit een vorige relatie, zo is ter terechtzitting door de vrouw gesteld en door de man niet weersproken. Het hof zal deze gezinssamenstelling bij de vaststelling van de behoefte van de kinderen dan ook in aanmerking nemen. Dit alles leidt er toe dat het hof een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van € 90,- per maand per kind in overeenstemming met hun behoefte acht.
Draagkracht van de vader
11. Nu de vader op 26 augustus 2007 vader is geworden van [een dochter] en zij in gezinsverband samenleven, zal het hof daarmee bij de berekening van de draagkracht, voor de periode vanaf 1 september 2007, rekening houden. Voorts zal het hof bij de berekening van de draagkracht met ingang van die datum rekening houden met de omstandigheid dat de vader in gezinsverband samenleeft met een partner die een eigen inkomen heeft, daaruit in haar levensonderhoud kan voorzien en kan bijdragen in de woonkosten met een aandeel ter hoogte van 50%.
Inkomen
12. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht uitgaan van een fiscaal jaarloon van de man van € 25.107,- , zoals vermeld in de jaaropgaven 2007.
Lasten
12. Bij de berekening van de draagkracht voor de periode tot 1 september 2007 heeft het hof de volgende lasten in aanmerking genomen: € 324,- aan huur, een premie ziektekostenverzekering van € 111,85 per maand, een werkgeversbijdrage van € 127,75 per maand, een zorgtoeslag van € 27,- per maand en een premie begrafenisverzekering van € 4,- per maand. Voorts neemt het hof in aanmerking het door de vader opgevoerde bedrag van € 200,- aan aflossing op een schuld aan de belastingdienst. Daarnaast neemt het hof in aanmerking de € 35,- aan kosten verbonden aan de omgangsregeling met de kinderen uit zijn eerste huwelijk, nu het hof deze redelijk acht. Tot slot houdt het hof rekening met het op de Wet werk en bijstand gebaseerde normbedrag voor een alleenstaande, waaruit de noodzakelijke in het algemeen geldende kosten van levensonderhoud moeten worden voldaan, alsmede met een voor alimentatie beschikbare ruimte van 60%. Voorts zal het hof deze ruimte over vier kinderen verdelen.
13. Bij de berekening van de draagkracht voor de periode vanaf 1 september 2007 heeft het hof de volgende lasten in aanmerking genomen: € 162,- aan huur, zijnde de helft van de totale huur van € 324,-, een premie ziektekostenverzekering van € 111,85 per maand, een werkgeversbijdrage van € 127,75 per maand, een zorgtoeslag van € 27,- per maand en een premie begrafenisverzekering van € 4,- per maand. Het hof houdt voor deze periode geen rekening met het door de vader opgevoerde bedrag van € 200,- aan aflossing op een schuld aan de belastingdienst, nu deze reeds is afgelost. Daarnaast neemt het hof in aanmerking de € 35,- aan kosten verbonden aan de omgangsregeling met de kinderen uit zijn eerste huwelijk, nu het hof deze redelijk acht. Tot slot houdt het hof rekening met het op de Wet werk en bijstand gemiddelde gebaseerde normbedrag van een alleenstaande en een alleenstaande ouder, waaruit de noodzakelijke in het algemeen geldende kosten van levensonderhoud moeten worden voldaan, alsmede met een voor alimentatie beschikbare ruimte van 52,5%. Voorts zal het hof deze ruimte over vier kinderen verdelen.
14. Uitgaande van het hierboven weergegeven inkomen en rekening houdend met de hiervoor weergegeven lasten, is het hof van oordeel dat de draagkracht van de vader niet een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding toelaat zoals door de rechtbank bij de bestreden beschikking met ingang van 1 oktober 2006 is vastgesteld. Nu de vader met ingang van
1 oktober 2006 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding heeft betaald van € 70,- per maand per kind, hij voorts aanbiedt dit bedrag te blijven betalen, acht het hof het aangeboden bedrag redelijk en zal het hof dit bedrag in de beschikking opnemen. De bestreden uitspraak zal derhalve worden vernietigd.
Ingangsdatum
15. Het hof is van oordeel dat de vader er rekening mee had kunnen houden dat hij een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen moest betalen. Het hof zal dan ook de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vaststellen met ingang van 1 oktober 2006, de eerste dag van de maand volgend op de brief van de advocaat van de moeder waarin de vader is gesommeerd om een bijdrage te voldoen.
16. Gelet op het consumptieve karakter van alimentatie zal het hof bepalen dat de moeder de eventueel teveel door de vader te betaalde alimentatie niet aan hem behoeft terug te betalen.
17. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬EL HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof is onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de kinderen] met ingang van 1 oktober 2006 op € 70,- per maand per kind, wat na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de moeder de (eventueel) teveel aan haar betaalde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding niet aan de vader hoeft terug te betalen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Mink en Ydema, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2008.