GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 19 maart 2008
Rekestnummer : 1085-H-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-7246
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. J.I.W.A.M. van Roy-Vissers,
[de man]
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. G. Bloem.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 31 juli 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 15 mei 2007.
De man heeft op 28 augustus 2007 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 14 september 2007 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 3 december 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 29 februari 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar procureur, en de man, bijgestaan door zijn procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 17 september 2003. Bij de bestreden beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man met ingang van 1 april 2007 zal betalen als uitkering tot levensonderhoud van de vrouw € 203,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de alimentatie voor de vrouw, de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen met bekrachtiging van de in de beschikking van 17 september 2003 vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw van € 700,- per maand.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt de vrouw niet ontvankelijk te verklaren dan wel de grieven te verwerpen onder bekrachtiging van de bestreden beschikking, gewezen onder rekestnummer 06-7246. In incidenteel appel verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog met ingang van 1 april 2007 de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud jegens de vrouw op nihil te stellen, subsidiair met ingang van 1 april 2008 op nihil te stellen, althans een zodanige bijdrage in het levensonderhoud vast te stellen en met ingang van een zodanig tijdstip als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt de man in het incidenteel appel niet ontvankelijk te verklaren, althans hem deze te ontzeggen met veroordeling van de man in de kosten van het incidenteel appel.
4. Het geschil dat partijen verdeeld houdt spitst zich toe op de volgende punten:
a) is de man verwijtbaar werkloos en is zijn inkomen voor herstel vatbaar;
b) kan van de vrouw worden verwacht dat zij in eigen levensonderhoud voorziet.
Ad a)
5. Namens de vrouw is ter zitting desgevraagd verklaard dat de strekking van de grieven in principaal appel is, dat de man verwijtbaar werkloos is en dat zijn inkomen voor herstel vatbaar is. De man heeft dit gemotiveerd betwist.
6. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting acht het hof het aannemelijk dat de man ten gevolge van zijn werkzaamheden een burn-out heeft gehad en dat hij in het kader van zijn gezondheid noodgedwongen zijn werkzaamheden heeft moeten verminderen. Het hof is van oordeel dat er derhalve geen sprake is van een verwijtbare vermindering van zijn verdiencapaciteit. Hieruit volgt dat er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, op grond waarvan de draagkracht van de man heroverwogen dient te worden. Gelet op het arbeidsverleden en de gezondheidsproblemen van de man, acht het hof het niet aannemelijk dat de man thans meer kan werken dan 24 uur per week. Het hof neemt daarbij de zwaarte van de functies in het onderwijs in ogenschouw.
7. Ter zitting heeft de man verklaard dat zijn contract bij [werkgever] op 1 april 2008 afloopt, maar dat hem door zijn leidinggevende recent mondeling is toegezegd dat zijn contract – op dezelfde voorwaarden – waarschijnlijk met één jaar zal worden verlengd. Namens de man is voorts verklaard dat in het geval het contract van de man met één jaar wordt verlengd, de vermeerdering van eis in hoger beroep wordt ingetrokken.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, alsmede gelet op het feit dat er een aanzienlijke kans is dat het contract van de man bij [werkgever] wordt verlengd, dient naar het oordeel van het hof uitgegaan te worden van het inkomen dat de man thans feitelijk verdient.
Ad b)
9. Namens de man is ter zitting nader verklaard dat de eerste grief in incidenteel appel uitsluitend betrekking heeft op de behoeftigheid van de vrouw. De man verwijt de vrouw dat zij niet actief heeft gezocht naar een voor haar passende werkkring. Voorts heeft de man desgevraagd ter zitting verklaard dat hij thans niet meer kan nagaan op welke wijze zij met hun gemeenschappelijke echtscheidingsadvocaat de behoefte van de vrouw hebben bepaald.
10. De vrouw heeft ter zitting letterlijk verklaard dat zij € 700,- per maand partneralimentatie van de man ontving, dat zij daarnaast conversatielessen gaf en dat zij van dat totale inkomen goed kon rondkomen. Voorts heeft de vrouw ter zitting verklaard dat partijen ten tijde van het huwelijk uiterst armoedig hebben geleefd vanwege het feit dat de man weinig werkte, en dat zij voor de kosten van de kinderen heeft gewerkt.
11. Naar het oordeel van het hof volgt uit het vorenstaande dat de vrouw kennelijk rond kan komen van het inkomen dat zij geniet uit het geven van conversatielessen, aangevuld met een bedrag van € 700,- bruto per maand. De feitelijke vraag die thans aan het hof voorligt, is of van de vrouw verwacht kan worden dat zij naast haar conversatielessen, zich nog een extra inkomen uit arbeid kan verwerven van € 700,- bruto per maand.
12. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het het hof gebleken dat de vrouw nagenoeg niets heeft ondernomen om in eigen levensonderhoud te voorzien, terwijl dat wel van haar verwacht mocht worden. Zelfs een baan die zij had voor de weekenden, heeft zij – om begrijpelijke persoonlijke redenen – opgezegd. Toen echter de persoonlijke belemmeringen voor de weekendbaan zich niet meer voordeden, heeft zij nagelaten opnieuw een baan te zoeken. Noch na indiening van het inleidend verzoek bij de rechtbank, noch gedurende de appelprocedure heeft de vrouw, blijkens haar eigen mededelingen ter zitting bij het hof, geen enkele aantoonbare pogingen ondernomen om een nieuwe werkkring te vinden, terwijl naar het oordeel van het hof niet is gebleken dat zij daartoe niet in staat was. Nu naar het oordeel van het hof niet is gebleken dat er voor de vrouw rechtens relevante belemmeringen bestaan voor het verwerven van extra eigen inkomen ter hoogte van zo’n € 700,- bruto per maand, oordeelt het hof dat er geen sprake is van behoeftigheid aan de zijde van de vrouw.
13. De vrouw heeft in haar derde grief in principaal appel gesteld dat de man in het kader van de draagkrachtberekening opzettelijk onjuiste gegevens aan de rechtbank heeft verstrekt, zodat de rechtbank niet tot een zuiver oordeel is kunnen komen. In incidenteel appel heeft de man nog gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat de door de man opgevoerde advocaatkosten in het kader van zijn draagkrachtberekening buiten beschouwing dienen te worden gelaten.
14. Gelet op het oordeel van het hof, zoals hiervoor is weergegeven onder overweging 12, behoeft de draagkracht van de man geen bespreking meer, zodat zowel de vrouw bij grief 3 in het principaal appel, als de man bij grief 2 van het incidenteel appel, geen belang meer hebben.
15. Het bovenstaande brengt mee, dat de vrouw alimentatie zou moeten terugbetalen. Het hof gaat ervan uit dat de door de man betaalde alimentatie is verbruikt en zal bepalen dat de vrouw niet tot terugbetaling gehouden is.
16. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage - de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 1 april 2007 op nihil;
bepaalt dat de vrouw niet tot terugbetaling is gehouden;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Labohm en Van der Burght, bijgestaan door mr. Vermaas-Koetsier als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2008.