ECLI:NL:GHSGR:2008:BD1224

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1781-R-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mos-Verstraten
  • H. Husson
  • A. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van minderjarige in het belang van de opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 23 april 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige [het kind]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam geappelleerd, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] was verlengd tot 19 september 2008. De vader betoogde dat hij in staat is om [het kind] een goede opvoeding te bieden, nu hij een nieuwe relatie heeft en een gezinsleven heeft opgebouwd. Hij vond het onbegrijpelijk dat de mogelijkheid om [het kind] bij hem te laten wonen niet werd overwogen.

Tijdens de zitting heeft de vader zijn standpunt toegelicht en benadrukt dat de situatie bij hem aanzienlijk is verbeterd. Hij stelde dat [het kind] gelukkig is tijdens de omgang en dat haar schoolprestaties goed zijn. De moeder en de pleegouder steunden de vader in zijn verzoek, terwijl Jeugdzorg zich op het standpunt stelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk bleef. Jeugdzorg wees op de onzekere opvoedingskwaliteiten van de vader en de inconsistenties in het gedrag van de moeder.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er geen concrete feiten of omstandigheden zijn die een verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk maken. De vader heeft zijn woonsituatie verbeterd en er is een positieve ontwikkeling in de omgang met [het kind]. Het hof heeft besloten dat de ondertoezichtstelling moet worden gehandhaafd, maar dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een pleeggezin wordt afgewezen met ingang van 1 juli 2008. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 april 2008
Rekestnummer. : 1781-R-07
Rekestnr. rechtbank : J2 RK 07-970
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoeker hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E. Lolcama,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg stadsregio Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende]
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de moeder.
2. de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Rotterdam-Rijnmond,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de Raad.
3. [belanghebbende],
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de pleegouder.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 12 december 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 september 2007 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 9 januari 2008 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 2 januari 2008 aanvullende stukken ingekomen.
De Raad heeft het hof bij brief van 4 februari 2008 laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op 2 april 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. I. Correlje, de moeder, namens Jeugdzorg mw. C.F. Hilterman en de pleegouder, te weten [belanghebbende]. De verschenen personen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is de ondertoezichtstelling en de machtiging tot plaatsing van de hierna te noemen minderjarige verlengd tot 19 september 2008.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot plaatsing in een pleeggezin tot 19 september 2008 van de minderjarige [naam], geboren [in 1999], hierna te noemen [het kind]. De ouders hebben gezamenlijk het gezag.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing niet worden verlengd en dat [het kind] haar vaste woon- en verblijfplaats bij hem zal hebben.
3. Jeugdzorg bestrijdt zijn beroep en verzoekt het beroep van de vader af te wijzen.
4. De vader richt zijn beroep tegen het oordeel van de rechtbank dat de ouders zich in een patstelling zouden bevinden waardoor [het kind] wederom in een loyaliteitscrisis zou kunnen komen, aangezien de ondertoezichtstelling in de eerste plaats zou zijn geschied omdat [het kind] bekneld zat in de echtscheidingsperikelen van de ouders.
De vader acht zich zeer wel in staat om [het kind] een goede opvoeding te geven, nu hij weer een nieuwe relatie heeft en een gezinsleven en hij acht het onbegrijpelijk dat de mogelijkheid om [het kind] weer bij hem te laten wonen, zelfs niet overwogen wordt. De vader stelt dat de gronden waarop Jeugdzorg meent dat [het kind] in een ander pleeggezin geplaatst dient te worden en niet bij vader, onvoldoende zijn om de beslissing van de rechtbank te rechtvaardigen. Ter zitting heeft de vader zijn beroep nader toegelicht en benadrukt dat de situatie bij de vader drastisch gewijzigd is en dat daarnaar gekeken moet worden. De vader stelt dat [het kind] erg gelukkig bij hem is gedurende de omgang, op school gaat het erg goed met haar en hij wil niet dat zij naar een ander pleeggezin gaat dan bij haar oma waar zij nu al geruime tijd verblijft. De omgang van de moeder en [het kind] vindt bij oma plaats en de vader kan zich daarin vinden.
5. De gronden tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] zijn volgens Jeugdzorg nog steeds aanwezig. Jeugdzorg stelt zich op de volgende standpunten. De vader heeft een aantal relaties gehad sinds de scheiding; zeer kort na het aangaan van zijn huidige relatie vroeg de vader al om samen met de nieuwe partner te mogen zorgen voor [het kind]. Jeugdzorg is van mening dat de vader en niet de partner van de vader hoofdverantwoordelijk moet zijn voor de opvoeding en dat daarenboven de vader niet beschikt over de noodzakelijke opvoedingskwaliteiten. Jeugdzorg achtte in augustus 2007 het beschikbare nieuwe pleeggezin voor [het kind] niet ideaal. Voorts verandert de moeder voortdurend van mening en vertoont zij inconsistent gedrag. Jeugdzorg heeft ter zitting gesteld dat zij op zoek is naar een goed pleeggezin voor [het kind] maar dat zij daar ook erg kritisch in is. Jeugdzorg is van mening dat de ouders op afstand moeten blijven zodat [het kind] aan de nieuwe situatie kan wennen. Jeugdzorg heeft een gastweekendgezin geïndiceerd. Dat het zo goed gaat met [het kind] bij oma en het weekend bezoek bij de vader is voor Jeugdzorg nieuw. Het kan zijn dat de gezinsvoogd nauwelijks contact heeft gehad met de vader en oma. Voorts wil Jeugdzorg met alle partijen om de tafel gaan zitten en de huidige situatie evalueren om tot de beste oplossing voor [het kind] te komen.
6. De moeder heeft ter zitting verweer gevoerd tegen de bestreden beschikking. Zij stelt dat het goed moet gaan met [het kind]. [het kind] doet het goed op school, zij is nog jong en de moeder wil niet dat [het kind] met allerlei narigheid gaat zitten en dat zij depressief wordt. De moeder wil niet dat [het kind] in een ander pleeggezin dan bij oma geplaatst wordt en zij is van mening dat de vader ook heel goed voor [het kind] kan zorgen. Haar bezoeken aan [het kind] vinden bij oma plaats.
7. Ter zitting verklaart de pleegouder dat de omgang tussen de vader en [het kind] ieder weekend plaatsvindt. De vader komt [het kind] vrijdagavond meestal halen en dan blijft zij tot zondag bij de vader. De vader komt [het kind] bij de pleegouder brengen voor het twee wekelijks bezoek van de moeder en na dat bezoek haalt hij [het kind] weer op. Daarnaast komt de vader ook doordeweeks nagenoeg iedere dag langs bij de pleegouder. De pleegouder stelt dat het goed gaat met [het kind] en is van mening dat [het kind] bij de vader teruggeplaatst kan worden vanwege zijn nieuwe situatie met zijn huidige partner, waarbij de pleegouder opmerkt dat de vader hulpverlening nodig heeft en er toezicht op [het kind] moet blijven. De pleegouder geeft aan het heel erg te vinden om alles wat nu opgebouwd is met [het kind] weer teniet te doen door haar in een ander pleeggezin en op een andere school te plaatsen. Voorts merkt de pleegouder op dat de gezinsvoogd heel weinig op bezoek komt.
8. Gelet op de stukken en het besprokene ter zitting is het hof van oordeel dat thans geen concrete feiten of omstandigheden aanwijsbaar zijn die een verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk maken. Gebleken is dat er een positieve wijziging in de woonsituatie van de vader plaatsgevonden heeft na het verzoek tot uithuisplaatsing van [het kind]. De vader woont inmiddels gedurende bijna een jaar samen met zijn partner en hun dochter in een zelfstandige woonruimte, alwaar [het kind] een eigen, volledig ingerichte kamer heeft. Verder is vast komen te staan dat [het kind] feitelijk ieder weekend bij de vader verblijft en doordeweeks bij de pleegouder. Het hof neemt verder in aanmerking dat Jeugdzorg ter zitting geen duidelijk perspectief ten aanzien van [het kind] heeft geboden in relatie tot de grond voor het verzoek tot uithuisplaatsing en welk perspectief aanleiding zou kunnen geven om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. Ter zitting heeft de pleegouder onweersproken verklaard dat de communicatie met Jeugdzorg moeizaam verloopt en dat zij slechts enige malen telefonisch contact heeft gehad met de gezinsvoogd over de situatie van [het kind]. Ook met de ouders heeft de gezinsvoogd slechts weinig contact gehad, zodat Jeugdzorg onvoldoende op de hoogte is van de actuele situatie. Het hof is gebleken dat de communicatie tussen de vader en de moeder thans veel beter verloopt. Er is geen sprake meer van een patstelling, nu de moeder ter zitting heeft ingestemd met verblijf van [het kind] bij de vader, terwijl haar recht op omgang is gewaarborgd bij oma, met welke regeling de vader heeft ingestemd.
9. In het licht van het bovenstaande is het hof van oordeel dat het niet noodzakelijk is [het kind], in het belang van haar verzorging en opvoeding, nog langer uit huis te plaatsen. Het hof is van oordeel dat de terugplaatsing van [het kind] bij de vader door middel van een geleidelijke uitbreiding van de omgang zal dienen te geschieden en zorgvuldige voorbereiding behoeft. Het hof merkt op dat de hulpverlening in de thuissituatie geregeld dient te zijn, voordat [het kind] teruggeplaatst wordt. Gelet op de tijd die hiermee gemoeid is, acht het hof de noodzaak tot voortzetting van de uithuisplaatsing tot 1 juli 2008 dan ook in het belang van de opvoeding en verzorging van [het kind].
10. Het hof is van oordeel dat de ondertoezichtstelling dient te worden gehandhaafd, nu het voor [het kind] noodzakelijk is dat toezicht wordt gehouden op haar ontwikkeling. Het hof tekent hierbij aan dat door de aanwezigheid van oma in de directe omgeving van [het kind] en de vader, de belangen en de veiligheid van [het kind] gewaarborgd worden. Aannemelijk is dat de vader met behulp van ambulante hulpverlening in staat is [het kind] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en veiligheid in haar dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd.
11. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling wordt toegewezen en het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een pleeggezin wordt afgewezen met ingang van 1 juli 2008.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarbij ten aanzien van [het kind] een machtiging tot plaatsing in een pleeggezin is verleend voor zover deze de periode tot en met 30 juni 2008 betreft;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij ten aanzien van [het kind] een machtiging tot plaatsing in een pleeggezin is verleend voor zover deze de periode vanaf 1 juli 2008 betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van Jeugdzorg tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een pleeggezin alsnog af met ingang van 1 juli 2008;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Husson en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2008.