ECLI:NL:GHSGR:2008:BD1274

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1233-H-07 en 1383-H-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Dusamos
  • M. Kamminga
  • B. Burgers-Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partner- en kinderalimentatie en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de alimentatie voor de vrouw en de minderjarige, alsook de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin onder andere de echtscheiding werd uitgesproken en alimentatiebedragen werden vastgesteld. De man en de vrouw zijn op 16 september 2003 gehuwd en hebben samen een minderjarige. De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht om kinderalimentatie van € 250,- per maand en partneralimentatie van € 200,- per maand. De rechtbank heeft deze verzoeken toegewezen, maar de man is het hier niet mee eens en verzoekt in hoger beroep om de alimentatiebedragen te verlagen.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de man zijn inkomen heeft zien fluctueren na zijn ontslag en dat hij momenteel bij zijn ouders woont zonder woonlasten. Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van de minderjarige op € 370,- is vastgesteld, en dat de man in staat is om de kinderalimentatie van € 250,- te voldoen. De vrouw heeft de behoefte van € 200,- aan partneralimentatie niet bestreden, waardoor deze ook vaststaat.

Wat betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft de rechtbank de auto en schulden aan de man toegescheiden, terwijl de inboedel en spaartegoeden aan de vrouw zijn toegewezen. De man verzoekt om de belastingteruggave en de helft van het spaargeld aan hem toe te wijzen. Het hof heeft geoordeeld dat de man recht heeft op de helft van de belastingteruggave en het spaargeld, en heeft de eerdere beschikking van de rechtbank in die zin vernietigd. De uiteindelijke beslissing van het hof is dat de man € 250,- per maand aan kinderalimentatie en € 106,- per maand aan partneralimentatie moet betalen, met een verdeling van de gemeenschap van goederen zoals eerder beschreven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 april 2008
Rekestnummer. : 1233-H-07 en 1383-H-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-1304
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. M.G. Evers,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. M.Y.M. Renken.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 3 september 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 6 juni 2007.
De vrouw heeft op 10 oktober 2007 een verweerschrift ingediend.
Op 22 februari 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. S. Bergsma. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
De man en de vrouw zijn op 16 september 2003 met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk is geboren de minderjarige:
[naam], geboren op [geboortedatum], hierna te noemen: de minderjarige. De minderjarige verblijft sinds het uiteengaan van partijen bij de vrouw.
Op 1 maart 2007 heeft de vrouw bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend. Zij heeft onder meer verzocht ten laste van de man een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige vast te stellen van € 250,- per maand en een partneralimentatie ten behoeve van haarzelf vast te stellen van € 200,- per maand. De man heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld en bepaald dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarige aan de vrouw, die de minderjarige verzorgt en opvoedt, zal betalen een bedrag van € 250,- per maand en tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 200,- per maand.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de alimentatie voor de vrouw en de minderjarige en de verdeling van de huwelijksgemeenschap voor wat betreft een belastingteruggave van € 1.925,- welke aan de man toekwam en de verdeling van het spaargeld van partijen ten bedrage van € 1000,-.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking, het hof begrijpt: ten aanzien van de kinder- en partneralimentatie te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, de door hem te betalen bijdrage in het levensonderhoud voor de vrouw te bepalen op nihil, en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige vast te stellen op € 130,- per maand, een en ander met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Daarnaast verzoekt de man naar het hof begrijpt de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de verdeling van de huwelijksgemeenschap voor zover is bepaald dat de spaartegoeden aan de vrouw worden toegescheiden. De man verzoekt dat aan hem worden toegescheiden de belastingteruggave ten bedrage van € 1.925,- en de helft van € 1.000,-, zijnde het spaartegoed van partijen.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
Behoefte van de minderjarige en de vrouw
4. In de bestreden beschikking is de behoefte van de minderjarige op basis van een netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van de man en de vrouw van € 2.250,- vastgesteld op € 370,- en het aandeel van de man en de vrouw daarin op respectievelijk € 250,- en € 120,-. De man heeft in beroep gesteld dat het inkomen ten tijde van het uiteengaan € 2400,- was en dat resulteert in een behoefte aan de zijde van de minderjarige van € 300,-. Het hof is van oordeel dat tegen de achtergrond van het door partijen genoemde gezinsinkomen de behoefte van de minderjarige door de rechtbank terecht is vastgesteld op € 370, -. De klacht van de man faalt.
5. De vrouw heeft in eerste aanleg het standpunt ingenomen dat de behoefte voor eenderde voor haar rekening en voor tweederde voor rekening van de man komt, de man heeft in beroep een verhouding tweevijfde versus drievijfde bepleit. Nu beide partijen voor hun standpunt aansluiting (lijken te) zoeken bij de het netto-inkomen, zal het hof dat ook doen en de verdeling van de behoefte tegen die achtergrond vaststellen als door de vrouw voorgestaan.
6. De man heeft in het appelschrift de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van € 200,- niet bestreden. Het hof is van oordeel dat het eerst ter gelegenheid van de mondelinge behandeling terloops bestrijden van die behoefte te laat is geschied. Derhalve staat de behoefte vast.
7. Resteert de vraag naar de draagkracht van de man. Het hof oordeelt ter zake als volgt
Draagkracht van de man
8. Blijkens het appelschrift acht de man de door de rechtbank vastgestelde bedragen terzake partner/kinderalimentatie niet in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, in het bijzonder de hoogte van zijn inkomen. De man was tot en met februari 2007 in dienst als bedrijfsleider bij [werkgever] te [woonplaats], maar is daar helaas op staande voet ontslagen. Daarna is de man via uitzendbureau [naam] als sloper aan de slag gegaan, zijn weekinkomen fluctueerde echter behoorlijk afhankelijk van het arbeidsaanbod. Daarnaast heeft de man ook nog kort gewerkt via [naam] uitzendbureau. De man gaat er in het beroepschrift van uit dat hij gemiddeld, rekening houdende met het werkaanbod en er rekening mee houdende dat hij zijn vrije dagen zelf moet betalen, bruto € 1.385,- per maand kan verdienen exclusief vakantietoeslag. De man legt een draagkrachtberekening over en merkt daarbij op dat hij op het moment van het indienen van het beroepsschrift bij zijn ouders woont en geen woonlasten heeft.
9. Bij de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven dat hij per 20 juni 2007 in dienst is getreden bij [werkgever], in [woonplaats], een sloopbedrijf. De overgelegde jaaropgave 2007 vermeldt een inkomen van € 12.824,-, naar het hof begrijpt zonder vakantiegeld, nu de dienstbetrekking van de man eerst na mei 2007 is aangevangen.
10. Nu de echtscheidingbeschikking nog niet is ingeschreven zal het hof voor wat betreft het inkomen van de man uitgaan van de jaaropgave van 2007, doorgerekend naar een jaar. Een en ander brengt mee dat het hof uitgaat van een inkomen van de man in 2008 van € 26.500,-.
11. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat de man sinds 1 januari 2008 samenwoont met een partner, die zelf in haar levensonderhoud kan voorzien. Het hof zal voor de man de bijstandsnorm voor een alleenstaande toepassen en rekening houden met € 375,- woonlasten, zijnde de helft van de huur, € 125,- nominale premie basisverzekering, € 159,- inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en € 20,- kosten omgang. De conclusie van het hof is dat de draagkracht van de man voldoende is om de gevraagde € 250,- kinderalimentatie te voldoen.
12. Uitgaande van genoemde gegevens en rekening houdende met een bedrag van € 250,- aan kinderalimentatie, de forfaitaire aftrek kinderalimentatie en het fiscaal voordeel partneralimentatie, is de man in staat € 106,- partneralimentatie per maand te voldoen.
De verdeling
13. Het beroep van de man richt zich voorts tegen de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de tussen de man en de vrouw bestaande gemeenschap van goederen. De rechtbank heeft het voorstel van de vrouw gevolgd om de auto en de schulden aan de man toe te scheiden en de inboedel en de spaartegoeden aan de vrouw. De man heeft die verdeling in beroep slechts in zoverre bestreden dat hij van mening is dat, nu hij al de volledige inboedel bij de vrouw heeft achtergelaten, aan hem de belastingteruggave van € 1.925,- dient te worden toebedeeld, welke aan de man toekwam, alsmede de helft van de € 1.000,- spaargeld van partijen, derhalve € 500,- in totaal derhalve een bedrag van € 2420,-. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in beroep heeft de vrouw aangegeven van mening te zijn dat de man recht heeft op de helft van genoemde belastingteruggave en op de helft van de € 1.000,- spaargeld van partijen.
14. Het hof is van oordeel dat de man tegen de achtergrond van de omstandigheid dat partijen nog steeds in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en de verdeling zoals deze door de rechtbank overigens heeft vastgesteld, welke door de man in beroep niet is bestreden, onvoldoende heeft onderbouwd waarom hem de hele belastingteruggave van € 1.925,- toekomt in plaats van de helft. Het hof zal derhalve de door de rechtbank vastgestelde verdeling in zoverre vernietigen en in aanvulling daarop bepalen dat de man recht heeft op de helft van de belastingteruggave van € 1.925,- en de helft van de € 1.000,- spaargeld, in totaal € 1.462,50.
BESLISSING OP HET BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van de datum waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op € 250,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, op € 106,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld als volgt:
aan de man worden toegescheiden: de auto, de schulden, de helft van de belastingteruggave van € 1.925,- en de helft van het spaargeld van € 1.000,-.
aan de vrouw worden toegescheiden; de inboedel en de helft van de belastingteruggave van € 1.925,- en de helft van het spaargeld van € 1.000,-.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Kamminga en Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2008.