2.7 Voor de beantwoording van deze vraag is het volgende van belang.
a. [de werknemer] - geboren in 1981, die een LTS-opleiding heeft genoten en een divers arbeidsverleden heeft - had bij HW een uitvoerende technische functie. Hij beschikte niet over specifieke kennis of concurrentiegevoelige informatie, welke, als die ter beschikking kwam van Delta, de concurrentiepositie van Delta ten nadele van HW zou versterken.
b. [de werknemer] had gedurende één jaar ervaring bij HW opgedaan en was in de praktijk door HW opgeleid. Bovendien had hij op kosten van HW een summiere introductiecursus gevolgd. In die zin heeft HW in [de werknemer] geïnvesteerd. Dat HW van deze investering door het vertrek van [de werknemer] niet ten volle kan profiteren, komt op zich zelf geen betekenis toe, aangezien het concurrentiebeding [de werknemer] niet verbood om zijn dienstverband bij HW niet te verlengen en vervolgens bij een andere werkgever, niet-zijnde een concurrent van HW, in dienst te treden. Als [de werknemer] in een andere branche was gaan werken zou de bedoelde investering in hem ook niet de bedoelde verdere vruchten voor HW hebben afgeworpen.
Hetzelfde geldt voor de kosten die HW naar zij stelt moet maken om een [de werknemer] vervangend personeelslid te werven.
c. Door het in dienst treden bij Delta profiteerde Delta in zekere mate van de hiervoor besproken investering van HW in [de werknemer]. Delta kreeg immers een werknemer die in de periode dat deze bij HW in dienst was geweest vaardigheden had verworven waarvan Delta profijt had.
d. Los van de investering van HW in [de werknemer] werd Delta door de overstap van [de werknemer] in die zin bevoordeeld dat zij in een krappe arbeidsmarkt een persoon aan haar personeelsbestand kon toevoegen waardoor haar concurrentiepositie ten opzicht van HW werd versterkt.
e. De vraag of de onder c en d vermelde aspecten in het voordeel van HW betekenis toekomen laat het hof onbeantwoord, nu ook als de desbetreffende belangen worden meegewogen het belang van [de werknemer] in die mate prevaleert dat er sprak is van onbillijke benadeling van [de werknemer] door het concurrentiebeding.
f. Het sub c vermelde aspect vertegenwoordigt immers bovendien naar voorlopig oordeel geen groot belang, omdat vast staat dat [de werknemer] niet alleen in opleiding bij HW was, maar tenminste mede voor HW nuttige en aan haar klanten door te berekenen werkzaamheden heeft uitgevoerd. Dat dit nut zodanig gering was dat de opleidingskosten als onevenredig hoog moeten worden gekwalificeerd volgt in onvoldoende concrete mate uit de stellingen van HW.
g. Omtrent het sub d vermelde aspect overweegt het hof dat het ondernemingen in beginsel vrij staat om personeel aan te trekken dat bij concurrenten werkzaam is. Het bieden van goede arbeidsvoorwaarden en ook een goede werksfeer zijn niet alleen toelaatbare maar ook deugdelijke middelen om dergelijk personeel te werven. HW komt dan ook geen beroep toe op de omstandigheid dat eerder personeelsleden van haar, die niet aan enig concurrentiebeding gebonden waren naar Delta zijn overgestapt. Hetzelfde geldt voor de door HW gestelde betrokkenheid van haar oud personeelslid [oud-werknemer 1]. bij de leiding van Delta. De stelling dat Delta doende is om stelselmatig personeel van HW dat aan een concurrentiebeding gebonden is in dienst te nemen, is door Delta gemotiveerd betwist. Zo stelt zij ook dat zij bij het aannemen van [de werknemer] mocht menen dat er voor [de werknemer] geen concurrentiebeding (meer) gold. Het door HW genoemde andere geval ([oud-werknemer 2]; [oud-werknemer 3] was niet aan een concurrentiebeding gebonden) is te weinig en vertoont onvoldoende overeenkomsten met deze zaak om van een relevant (als onrechtmatig te kwalificeren) beleid als hiervoor bedoeld te kunnen spreken.
h. [de werknemer] heeft er een zwaarwichtig belang bij om bij een werkgever van zijn keuze in dienst te treden. Eveneens heeft hij er belang bij om min of meer het zelfde werk te blijven doen als het werk waarin hij bij HW ervaring heeft opgedaan. Los van niet onbelangrijke doch moeilijk meetbare immateriële aspecten speelt daarbij in dit geval een rol dat [de werknemer] bij Delta een hoger loon krijgt dan het loon dat hij feitelijk van HW ontving. Dat HW als werkgever bij de bepaling van het loon dat [de werknemer] toekwam ten nadele van hem een steek heeft laten vallen vormt ook een objectieve reden voor [de werknemer] om aan Delta als werkgever de voorkeur te geven. Dat HW nadat het onderhavige geschil was gerezen aan [de werknemer] heeft aangeboden om het salaris voor de toekomst te corrigeren doet daaraan niet af. Dat geldt ook voor de gestelde omstandigheid dat [de werknemer] tijdens zijn dienstverband niet omtrent zij inschaling heeft geklaagd.
i. De periode gedurende welke HW zich jegens [de werknemer] als werknemer verbond, aanvankelijk één jaar, waarbij aan het eind van die periode de mogelijkheid van nog één jaar is geboden, is gering in verhouding tot de duur (12 maanden) van de belemmeringen die [de werknemer] bij onverkorte handhaving van het concurrentiebeding ondervindt.