GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 april 2008
Rekestnummer : 1144-H-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-3919
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. M.M. van Wijk,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats]
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. M.T.H. Vuurens-Mulder.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 13 augustus 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 16 mei 2007.
De moeder heeft op 25 september 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 25 september 2007 en 29 februari 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 7 maart 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur, en de moeder, bijgestaan door haar procureur. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarige [kind 1] heeft schriftelijk haar mening ten aanzien van de kinderalimentatie kenbaar gemaakt.
Nadien zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen:
- van de zijde van de vader bij brief van 17 maart 2008 aanvullende financiële stukken en een draagkrachtberekening;
- van de zijde van de moeder bij brief van 18 maart 2008 aanvullende financiële stukken en een draagkrachtberekening.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij de rechtbank onder meer en uitvoerbaar bij voorraad de door de vader, met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding [naam], geboren op [geboortedatum] 1990, hierna te noemen: [kind 1], [naam], geboren op [geboortedatum] 1993, [naam], geboren op [geboortedatum] 1994, en [naam], geboren op [geboortedatum] 1996, hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen, heeft bepaald op € 125,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Het meer of anders verzochte terzake de kinderbijdrage is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn ten aanzien van de kinderalimentatie, de verdeling van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen en, in verband daarmee, de draagkracht van partijen.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt voor zover betreffende de kinderalimentatie, en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de kinderalimentatie te bepalen op € 131,- per maand voor [kind 1] en op nihil voor de overige kinderen, dan wel op een zodanig bedrag als het hof juist acht, doch niet meer dan € 131,- in totaal per maand, zulks met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof het hoger beroep van de vader af te wijzen.
4. De vader betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij € 500,- en de moeder € 400,- dient bij te dragen in de netto kindkosten. De vader stelt zich op het standpunt dat de verdeling van de kindkosten dient te geschieden op basis van draagkrachtruimte en niet naar rato van het netto besteedbaar inkomen. Dit leidt er volgens de vader toe dat hij voor 1/3 en de moeder voor 2/3 dient bij te dragen in de netto kindkosten, met dien verstande dat, naar de vader stelt, zijn draagkracht is beperkt tot € 131,- per maand voor één van de kinderen.
5. Het hof overweegt als volgt. De behoefte van de kinderen ad € 900,- staat als niet bestreden vast. In geschil zijn de verdeling tussen de ouders van het eigen aandeel daarin en de mate waarin de vader de draagkracht heeft om in zijn aandeel te voorzien. Het hof zal ter bepaling van ieders aandeel een draagkrachtvergelijking maken, waarbij het hof – conform het Rapport van de Werkgroep Alimentatienormen – de betrokken kinderen buiten beschouwing zal laten, hetgeen betekent dat de moeder als alleenstaande wordt beschouwd. Het hof zal, zoals ter terechtzitting in hoger beroep is overeengekomen, uitgaan van de financiële positie van partijen in 2007.
6. Het hof overweegt als volgt. De moeder heeft bij brief van 18 maart 2008 aanvullende financiële stukken en een draagkrachtberekening ingebracht. Uit deze stukken, in samenhang bezien, blijkt dat de moeder in 2007 een inkomen uit arbeid heeft genoten van € 26.816,-. Het hof zal in het kader van het berekenen van het netto besteedbaar inkomen rekening houden met de door de moeder in aanmerking genomen heffingskortingen. Het hof neemt bij de lasten de door de moeder opgevoerde hypotheekrente en kosten zorgverzekering in aanmerking.
7. De vader betoogt ten eerste dat de rechtbank ten onrechte zijn netto besteedbaar inkomen en zijn draagkracht heeft bepaald op basis van een voltijds dienstverband. De vader voert hiertoe aan dat hij in verband met de kinderen deeltijds is gaan werken. Het bedrijfje dat hij exploiteert dient niet bij de bepaling van zijn dienstverband te worden betrokken, nu het niet rendeert en een negatief bedrijfsresultaat heeft. Voorts stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte de maandelijkse toelage van € 244,53 bruto bij zijn inkomen heeft betrokken, nu deze op 1 april 2005 had moeten vervallen, maar hij de toelage ten onrechte nog een jaar heeft ontvangen.
8. De moeder betoogt dat de rechtbank terecht is uitgegaan van een voltijds dienstverband. De moeder voert hiertoe aan dat de vader onregelmatige diensten heeft en daardoor ook gedurende kantooruren activiteiten ten behoeve van zijn bedrijfje kan ontplooien, zodat een deeltijds dienstverband niet noodzakelijk is. Voorts betwist de moeder het door de vader gestelde inkomen, nu niet duidelijk is hoeveel hij aan inkomen genereert met zijn bedrijfje. De stelling dat zijn bedrijfje niet rendeert, heeft de vader niet onderbouwd. De moeder stelt voorts dat de vader niet heeft onderbouwd dat hij niet langer de genoemde toelage ontvangt.
9. Het hof overweegt als volgt. De vader heeft bij brief van 17 maart 2008 aanvullende financiële stukken en een draagkrachtberekening ingebracht. In de draagkrachtberekening heeft de vader een verlies uit onderneming van € 7.966,- opgevoerd. Het hof zal dit verlies niet in mindering brengen op de draagkracht van de vader, nu de vader dit niet met stukken heeft onderbouwd. Dat de vader volgens de jaarrekening 2006 van zijn onderneming in datzelfde jaar een verlies uit onderneming van € 7.966,- heeft geleden, biedt onvoldoende grond voor een ander oordeel. Bovendien heeft de vader zelf betoogd dat bij de bepaling van zijn draagkracht geen rekening dient te worden gehouden met zijn onderneming. Uit voormelde stukken, in samenhang bezien, blijkt voorts dat de vader in 2007 een inkomen uit arbeid heeft genoten van € 35.429,-. Het hof zal, anders dan de rechtbank, dit inkomen niet extrapoleren naar een volledige werkweek. De vader is reeds ten tijde van het huwelijk deeltijds gaan werken en is in zijn vrije tijd [werkzaamheden]. De [werkzaamheden] waren in eerste instantie hobbymatig, maar de vader heeft in 2006 zijn hobby omgezet in een bedrijfje. Aangenomen mag worden dat de vader dit in overleg met de moeder heeft gedaan. Voorts acht het hof het redelijk om de vader enige tijd te gunnen teneinde te kunnen bepalen of zijn onderneming rendabel zal zijn. Wel gaat het hof er vanuit dat, indien zijn onderneming niet rendabel blijkt, de vader in het belang van zijn verplichtingen jegens de kinderen de onderneming zal staken en een volledige werkweek in loondienst zal nastreven. Het hof houdt voorts rekening met de (door de rechtbank in aanmerking genomen) niet betwiste en aannemelijk zijnde maandelijkse lasten van de vader, met dien verstande dat het hof niet langer een (kale) huur van € 800,- per maand in aanmerking neemt, maar rekening houdt met een (blijkens een overgelegde kopie van de hypotheekakte) hypotheekrente van € 1.051,- per maand. Ten slotte neemt het hof de door de vader opgevoerde omgangskosten en kosten zorgverzekering in aanmerking.
10. Dit alles leidt ertoe dat het aandeel van de moeder in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen – afgerond – € 390,- per maand bedraagt en het aandeel van de vader – afgerond – € 510,- per maand bedraagt. Uit de draagkrachtberekening van de vader volgt dat de vader in staat is € 45,- per maand per kind te betalen, zodat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op € 45,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Kamminga en Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. van Elden als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2008.