GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 april 2008
Rekestnummer : 351-M-07
Rekestnr. rechtbank : 408-06
[grootvader], en [grootmoeder],
beiden wonende te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de grootouders,
procureur mr. R.Th.R.F. Carli,
[moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. R.W. de Vos van Steenwijk,
Als informant is aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De grootouders zijn op 12 maart 2007 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de Rechtbank Middelburg van 27 december 2006.
De moeder heeft op 20 september 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de grootouders zijn bij het hof op 20 maart 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 12 maart 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de grootouders, bijgestaan door hun advocaat mr. G. Veen, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J.A. Krab. De Raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de grootouders onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is het verzoek van de grootouders tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hen en de na te noemen minderjarige [het kind] afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
Voor de ontvankelijkheid van het verzoek van de grootouders tot vaststelling van een omgangsregeling met hun kleinkind is vereist dat de verzoekers stellen en bij betwisting aantonen dat zij in een nauwe persoonlijke betrekking staan tot het kind. De grootouders stellen dat er sprake is van een nauwe en persoonlijke betrekking tussen hen en [het kind] en de moeder heeft dit in hoger beroep niet betwist. Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat er sprake is van een nauwe en persoonlijke betrekking tussen de grootouders en [het kind]. Het hof verklaart de grootouders derhalve ontvankelijk in hun hoger beroep.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de grootouders en de minderjarige [het kind], geboren [in het jaar 2001] te [woonplaats]. [het kind] verblijft bij de moeder. De moeder heeft alleen het gezag over haar.
2. De grootouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw beschikkende, alsnog een omgangsregeling vast te stellen tussen hen en [het kind] van één weekeinde per maand van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur alsmede gedurende delen van de schoolvakanties, althans een zodanige omgangsregeling vast te stellen welke het hof juist acht.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De grootouders stellen dat de rechtbank ten onrechte hun verzoek tot omgang met [het kind] heeft afgewezen. De grootouders stellen dat het in het belang van [het kind] is om banden te ontwikkelen met haar naaste familielieden en in het bijzonder met haar grootouders. Dit geldt te meer omdat [het kind] thans alleen een familieband heeft met haar moeder. In dit kader verwijzen de grootouders naar een beschikking van de Hoge Raad van 16 maart 2007, waarin de Advocaat-generaal Huydecoper in zijn conclusie stelt dat de wetgever, ook in conflictueuze verhoudingen, heeft gekozen voor omgang tussen familieleden omdat kinderen per saldo gebaat zijn bij hechte betrekkingen met hun naasten. Tevens stellen de grootouders dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [het kind] geen (bewuste) herinnering meer heeft aan hen. De grootouders menen dat, zelfs als dit het geval is, [het kind] recht heeft zich een beeld van hen te vormen. Ook hier verwijzen de grootouders naar de conclusie van genoemde Advocaat-generaal. Voorts stellen de grootouders dat de negatieve houding van de moeder jegens hen voortvloeit uit het feit dat de moeder borderline-achtig gedrag vertoont. Doordat de moeder zich verzet tegen een omgangsregeling tussen de grootouders en [het kind], kunnen de grootouders niets anders dan hun recht op omgang via de rechter afdwingen. De rechtbank heeft ten onrechte volstaan met het argument dat het belang van [het kind] om buiten een spanningsveld te blijven zich verzet tegen een omgang. De rechtbank had zich nader over dit spanningsveld moeten later informeren. De grootouders willen niet dat [het kind] in een spanningsveld terechtkomt en willen daarom dat de Raad onderzoek verricht naar de mogelijkheden tot omgang en indien mogelijk de omgang begeleidt met een geleidelijke opbouw van proefcontacten.
5. De moeder bestrijdt het beroep van de grootouders. De moeder stelt dat de verhouding tussen de grootouders en haar zodanig is verstoord dat omgang tussen de grootouders en [het kind] niet in het belang van [het kind] is. De moeder heeft in eerste instantie toenadering van de grootouders niet geweigerd maar door de verslechterde verhoudingen heeft toenadering alleen maar meer spanning opgeleverd. De grootouders onderbouwen hun stelling dat de negatieve houding van de moeder jegens de grootouders wellicht voortvloeit uit het feit dat zij borderline-achtig gedrag vertoont in het geheel niet. Van borderline-achtig gedrag is geen sprake. De negatieve houding van de moeder jegens haar ouders volgt uit het feit dat de grootouders haar nooit als een volwassen vrouw en/of moeder hebben gerespecteerd. De grootouders hebben een spanningsveld tussen partijen gecreëerd door de moeder in het verleden compleet buiten hun aandachtsveld te houden. Hoewel de grootouders niet de intentie hebben om [het kind] in dit spanningveld tussen de grootouders en de moeder te plaatsen, doen zij dit wel. De keuze van de moeder zich te verzetten tegen een omgangsregeling tussen de grootouders en [het kind] is weloverwogen en in het belang van [het kind]. Voorts is er naar de mening van de moeder geen enkele aanleiding tot een Raadsonderzoek omdat dit schadelijk zal zijn voor de moeder-kind relatie en spanning zal opleveren bij [het kind]. Terecht is de rechtbank niet overgegaan tot het instellen van een onderzoek aangezien een gedwongen omgangsregeling onder deze omstandigheden altijd ten koste zal gaan van [het kind] en derhalve niet in haar belang is.
6. Het hof verenigt zich, gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Tussen partijen bestaat een zeer groot spanningsveld. De moeder is thans nog niet bereid dit spanningsveld te doorbreken en weigert contactherstel met de grootouders. Uit een gedwongen omgangsregeling tussen de grootouders en [het kind] zal, gelet op de verhouding tussen partijen, aanmerkelijke onrust en spanning kunnen voortvloeien, hetgeen ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke gezondheid en ontwikkeling van [het kind]. Het belang van [het kind] om buiten het bestaande spanningsveld tussen de grootouders en de moeder te blijven, verzet zich naar het oordeel van het hof tegen het vaststellen van een omgangsregeling tussen de grootouders en [het kind]. Het instellen van een Raadsonderzoek zal geen oplossing bieden voor de problematiek tussen de grootouders en de moeder. Gelet op het vorenstaande zal het hof het verzoek van de grootouders om vaststelling van een omgangsregeling tussen hen en [het kind] alsmede het verzoek tot het instellen van een Raadsonderzoek naar de mogelijkheden van omgang in het belang van [het kind] afwijzen. Het hof zal de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Leuven en Punselie, bijgestaan door mr. Prins als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2008.