GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 april 2008
Rekestnummer. : 861-M-07
Rekestnr. rechtbank : 06-1350
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. A.M.M. van der Valk,
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E. Grabandt.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 28 juni 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Middelburg van 18 april 2007.
De man heeft op 10 augustus 2007 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De vrouw heeft op 23 augustus 2007 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 18 juli 2007, 29 januari 2008 en 30 januari 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 25 januari 2008, 30 januari 2008, 1 februari 2008 en 5 februari 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 7 februari 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. I.H. van der Zee, en de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. A. van Vliet. Partijen hebben het woord gevoerd, mr. Van Vliet onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is onder meer, uitvoerbaar bij voorraad, de door de man te betalen alimentatie ten behoeve van de vrouw vastgesteld op € 317,- per maand, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan:
De echtscheidingsbeschikking is op 18 januari 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de alimentatie ten behoeve van de vrouw.
2. De vrouw verzoekt bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor wat betreft de partneralimentatie te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, de man te veroordelen om ten titel van het levensonderhoud aan haar te betalen een bijdrage van € 750,- per maand bij vooruitbetaling te voldoen.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt in incidenteel appel, uitvoerbaar bij voorraad, de bijdrage vast te stellen op nihil, althans op een zodanig lager bedrag dan € 317,- per maand, als het hof juist acht.
4. De vrouw verzet zich daartegen.
5. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte haar behoefte heeft bepaald op € 925,- per maand. Daartoe voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte de kosten van haar levensonderhoud heeft gesteld op € 200,- per maand, in plaats van op € 400,- per maand. Daarnaast heeft de rechtbank, volgens de vrouw, ten onrechte geen rekening gehouden met de kosten ter zake van psychologische hulp van gemiddeld € 76,- per maand. De vrouw stelt dat haar behoefte totaal (het hof begrijpt: tenminste) € 1.201,- netto per maand bedraagt.
6. Ter zitting heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat haar behoefte totaal € 1.450,- netto per maand bedraagt. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij in haar behoefteberekening (die zij in eerste aanleg bij brief van 6 maart 2007 heeft overgelegd) ten onrechte nog geen rekening heeft gehouden met de volgende kosten: kleding, de kapper, lidmaatschappen en cadeautjes.
7. De man heeft in zijn verweerschrift de door de vrouw gestelde behoefte van € 1.201,- netto per maand gemotiveerd weersproken.
8. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft haar behoefte in haar behoefteberekening begroot op totaal € 1.450,- netto per maand. Het hof acht het, evenals de rechtbank, redelijk om ter zake van de kosten van levensonderhoud van de vrouw (het hof verstaat daaronder de kosten van eten en drinken) uit te gaan van een bedrag van € 200,- per maand. Het hof houdt geen rekening met de door de vrouw gestelde kosten van psychologische hulp, nu ter zitting vast is komen te staan dat zij niet langer psychologische hulp krijgt. Het hof ziet in de stellingen van de vrouw wel aanleiding om rekening te houden met de kosten voor kleding, de kapper, lidmaatschappen en cadeautjes. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat dit geen luxe posten zijn en dat de man de stelling van de vrouw dienaangaande niet gemotiveerd heeft weersproken. Aan de hand van het vorenstaande stelt het hof de behoefte van de vrouw in redelijkheid vast op een bedrag van totaal € 1.400,- netto per maand.
9. De man stelt in zijn incidenteel appel dat de rechtank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft betwist dat de vrouw thans niet in staat is om te werken. Volgens de man duurt de arbeidsongeschiktheid van de vrouw al geruime tijd en mag aangenomen worden dat zij aan re-integratie doet. De man verzoekt de vrouw een overzicht te verstrekken van haar re-integratieactiviteiten.
10. De vrouw heeft gereageerd op deze stellingen van de man in haar verweerschrift op het incidenteel appel. Daarnaast heeft zij aanvullend een aantal stukken overgelegd met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid.
11. Het hof overweegt als volgt. Uit de door de vrouw overgelegde brief van het UWV van 24 augustus 2007 volgt dat zij op dit moment volledig arbeidsongeschikt is en dat om die reden thans van haar geen re-integratieactiviteiten worden verwacht. De man heeft de door de vrouw overgelegde stukken niet weersproken. Het hof gaat er derhalve van uit dat de vrouw op dit moment niet in staat is om te werken en geen re-integratieactiviteiten behoeft te verrichten.
12. Tussen partijen staat vast dat de vrouw een ziektewetuitkering ontvangt van (het hof begrijpt:) ongeveer € 600,- netto per maand. Het hof stelt de behoefte van de vrouw aan een bijdrage ten laste van de man op grond van het vorenstaande vast op een bedrag van € 800,- netto per maand (€ 1.400,- netto per maand te verminderen met € 600,- netto per maand). Dit bedrag dient in het kader van de vaststelling van de partneralimentatie ten laste van de man gebruteerd te worden. Echter, nu de vrouw slechts een bijdrage ten laste van de man verzoekt van (het hof begrijpt:) € 750,- bruto per maand, kan het bruteren van het bedrag van € 800,- netto per maand achterwege blijven.
13. Het hof zal hierna beoordelen in hoeverre de draagkracht van de man de door de vrouw verzochte bijdrage van € 750,- bruto per maand toelaat.
14. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn onderhoudsverplichting ten aanzien van zijn huidige partner. De rechtbank is er daarbij volgens de man ten onrechte van uitgegaan dat de huidige partner van de man verdienend is.
15. De vrouw heeft deze stellingen van de man gemotiveerd weersproken.
16. De man heeft een draagkrachtberekening overgelegd. Ter zitting heeft hij zijn draagkrachtberekening toegelicht. Hij heeft verklaard dat, in aanvulling op zijn draagkrachtberekening, ook nog rekening gehouden moet worden met de pensioenpremie van € 133,- per maand. Volgens de man laat zijn draagkracht geen bijdrage ten behoeve van de vrouw toe. Het hof zal hierna verder ingaan op de draagkrachtberekening van de man.
17. Het hof is van oordeel dat de huidige partner van de man geacht kan worden geheel althans grotendeels in haar eigen levensonderhoud en dat van haar kinderen te kunnen voorzien. De huidige partner van de man is werkzaam als Alphahulp en verdient daarmee (het hof begrijpt:) een inkomen van € 219,60 netto per vier weken. Daarnaast ontvangt zij van haar ex-echtgenoot een kinderalimentatie van € 203,60 per maand per kind voor haar twee kinderen. Het hof weegt daarbij enerzijds mee dat de man op het moment van het aangaan van een nieuwe relatie wist dat hij een onderhoudsverplichting ten opzichte van de vrouw heeft en dat deze verplichting gezien de lange duur van zijn huwelijk zwaarwegend is. Anderzijds weegt het hof mee dat de nieuwe partner van de man gezien haar opleidingsniveau en gebrekkige werkervaring weliswaar een beperkte verdiencapaciteit heeft, maar niet is aangetoond dat zij niet in staat is zich een hoger inkomen te verwerven dan thans het geval is. Het voorgaande meewegend zal het hof voor de berekening van de draagkracht van de man hem als alleenstaande aanmerken, maar de woonlasten ook alleen aan hem toerekenen. De partner van de man wordt dus geacht alle uitgaven voor haarzelf en haar kinderen te bekostigen, behoudens de woonlast.
18. Het hof houdt rekening met een inkomen aan de zijde van de man van € 36.269,- per jaar, nu hij dit inkomen heeft gestaafd met zijn jaaropgave 2007 en hij ter zitting een deugdelijke verklaring heeft gegeven voor het feit dat zijn inkomen ten opzichte van het jaar 2006 is gedaald.
19. Ter zake van de ziektekosten van de man overweegt het hof als volgt. Het hof gaat ter zake van de nominale premie basisverzekering uit van een bedrag van € 88,22 per maand. Ter zake van de premie aanvullende ziektekostenverzekering gaat het hof uit van een bedrag van totaal € 26,50 per maand. Het hof baseert zich daarbij op het door de man overgelegde, door de vrouw niet weersproken, polisblad van zorgverzekeraar VGZ van 5 november 2007.
20. Het hof houdt rekening met de premie begrafenisverzekering van € 26,- per maand, nu de vrouw die niet heeft betwist.
21. Het hof houdt, zoals volgt uit hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 17 is overwogen, geen rekening met de bijzondere kosten van € 436,- per maand voor de twee kinderen van de huidige partner van de man, nu het hof van oordeel is dat laatstgenoemde die kosten zelf kan dragen.
22. Met betrekking tot de door de man opgevoerde post aflossing op schulden van € 172,- per maand overweegt het hof als volgt. De man heeft een doorlopend krediet bij de Rabobank afgesloten. Daarmee heeft hij volgens zijn zeggen de, door de vrouw niet weersproken huwelijkse schuld van partijen aan Visa afgelost. Ter zitting heeft de man verklaard dat hij voorheen een bedrag van € 79,- per maand afloste en thans een bedrag van € 172,- per maand aflost, in verband met de advocaatkosten. Het hof acht het redelijk ter zake van voormeld krediet rekening te houden met een aflossing van € 79,- per maand, nu dit bedrag verband houdt met de aflossing van een voormalige huwelijkse schuld. Met de aflossing ter zake van de advocaatkosten houdt het hof geen rekening, mede nu de vrouw ter zitting onweersproken heeft gesteld dat de man nog een bedrag, ter grootte van een paar duizend euro, uit de verdeling van de boedel zal ontvangen. Het hof is van oordeel dat de man dit bedrag kan aanwenden voor het voldoen van de advocaatkosten.
23. Het hof houdt geen rekening met de door de man ter zitting opgevoerde post pensioenpremie van € 133,- per maand, nu de vrouw deze post heeft betwist en het hof van oordeel is dat de man de prioriteit van het aangaan van een oudedagsvoorziening boven het betalen van partneralimentatie niet heeft aangetoond.
24. Uit het vorenstaande volgt dat de draagkracht van de man een bijdrage ten behoeve van de vrouw toelaat van € 700,- bruto per maand. De bestreden beschikking dient derhalve te worden vernietigd.
25 Het hof zal de ingangsdatum van de partneralimentatie, overeenkomstig de bestreden beschikking, vaststellen op 18 januari 2008, nu partijen daartegen geen grief hebben gericht.
26. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
27. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 18 januari 2008, op € 700,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Stille en Pannekoek-Dubois, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2008.