ECLI:NL:GHSGR:2008:BD2015

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
900-H-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mos-Verstraten
  • H. Husson
  • A. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid inzake internationale kwestie betreffende voorlopige kinder- en partneralimentatie

In deze zaak gaat het om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een internationale kwestie betreffende voorlopige kinder- en partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 29 maart 2007. De rechtbank had zich bevoegd verklaard om te oordelen over de alimentatieverzoeken van de vrouw, terwijl de man betoogde dat de rechtbank onbevoegd was, gezien de procedure die in Frankrijk aanhangig was. De man stelde dat er sprake was van litispendentie, omdat de Franse rechter zich ook had verklaard over de alimentatiekwesties. Het hof overweegt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat er geen sprake meer is van litispendentie, en dat de rechtbank zich op basis van artikel 27 EEX-Vo onbevoegd had moeten verklaren. Het hof bekrachtigt uiteindelijk de bestreden beschikking, maar stelt dat beroep in cassatie mogelijk is. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de familierechtelijke aard van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 16 april 2008
Rekestnummer : 900-H-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-6587
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. N.H.M. ten Bokum,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. A.J. van Duijne Strobosch,
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 29 juni 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 29 maart 2007.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 30 juli 2007 en 13 augustus 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 12 februari 2008 is door het hof een brief ontvangen van de advocaat van de man mr. J.A.M. Schoenmakers, en voor akkoord mede ondertekend door de advocaat van de vrouw, mr. I.M.G. Maste, waarin tot uitdrukking is gebracht dat partijen geen mondelinge behandeling wensen en het hof verzoeken de procedure schriftelijk af te doen. Het hof heeft met het verzoek ingestemd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 5 januari 2006 en naar de bestreden beschikking.
Bij de beschikking van 5 januari 2006 heeft de rechtbank onder meer bepaald dat de behandeling van het verzoek tot wijziging van de voorlopige alimentatie voor de minderjarige: [kind], geboren te [geboorteplaats] [in] 1996, hierna te noemen de minderjarige, en de vrouw zal worden aangehouden.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank zich onder meer bevoegd verklaard een beslissing te nemen ten aanzien van de door de man te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en in het levensonderhoud van de vrouw en bepaald dat tegen deze beslissing hoger beroep kan worden ingesteld. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de behandeling van het verzoek tot het vasttellen van de door de man te betalen bijdragen wordt aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bevoegdheid van de Nederlandse rechter.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zich (het hof begrijpt: de rechtbank) onbevoegd te verklaren van de verzoeken van de vrouw in eerste aanleg kennis te nemen dan wel de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar primaire verzoeken dan wel de verzoeken van de vrouw wegens ongegrondheid af te wijzen. Daarnaast verzoekt de man de vrouw te veroordelen in de proceskosten van de onderhavige procedure zowel in hoger beroep als in eerste aanleg betreffende alsmede in de door de man gemaakte vertaalkosten.
3. In zijn eerste grief voert de man aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij bevoegd is van deze internationale kwestie betreffende de wijziging van de voorlopige kinder- en partneralimentatie kennis te nemen. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake is dan wel geen sprake meer is van litispendentie, nu het hof te Limoges de verzoeken van de man heeft afgewezen. Daarbij overweegt de rechtbank ten onrechte dat de man primair heeft verzocht om voornoemde beschikking te vernietigen en de verblijfplaats van de minderjarige bij de man te bepalen, alsmede om, in verband met de nieuwe verblijfplaats van de minderjarige, de alimentatie voor zowel de vrouw als de minderjarige op te heffen. Daarmee stelt de rechtbank ten onrechte dat er geen sprake is van dezelfde oorzaak en van identiteit van de verzoeken.
4. De tweede grief betoogt dat de rechtbank ten onrechte aanneemt dat er geen sprake zou zijn van tegenstrijdige uitspraken. Indien de Franse rechter tot het oordeel zou zijn gekomen dat de kinder- en partneralimentatie zouden worden opgeheven en de Nederlandse rechter tot andere kinder- en partneralimentatiebedragen zou zijn gekomen, zou er zonder meer sprake zijn van tegenstrijdige uitspraken. Daaraan doet niet af dat het wijzigingsverzoek van de man was gekoppeld aan het wijzigingsverzoek betreffende de gewone verblijfplaats van de minderjarige.
5. De derde grief houdt in dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat het hof te Limoges in haar beschikking van 6 november 2006 geen beslissing heeft genomen over de door de man te betalen alimentatie en dat het onderdeel van het dictum van het arrest luidende "verwerpt de overige eisen van partijen" niet de alimentatie betreft. Het Gerechtshof te Limoges heeft het verzoek van de man betreffende de wijziging van de voorlopige kinder- en partneralimentatie uitdrukkelijk verworpen. De aangehaalde passage ziet daarop.
6. In zijn vierde grief betoogt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat zij bevoegd is om van het wijzigingsverzoek van de vrouw kennis te nemen nu de procedure in Frankrijk is geëindigd en er geen beslissing betreffende de alimentatie is genomen.
De rechtbank neemt ten onrechte aan dat er dan thans geen sprake meer is van litispendentie. De rechtbank neemt ten onrechte als peildatum voor de beoordeling van de litispendentie de datum van de beschikking van de rechtbank te weten 29 maart 2006; dit moet zijn het moment van aanhangigheid van de verzoeken. Doordat de eerst geadieerde Franse rechter zich internationaal bevoegd heeft verklaard - ook ten aanzien van de wijzigingsverzoeken van de man betreffende de alimentatie, had de Nederlandse rechtbank te 's-Gravenhage zich vervolgens onbevoegd moeten verklaren. De stelling van de rechtbank is in strijd met artikel 27 EEX-Vo.
7. De vijfde grief voert aan dat de rechtbank zich ten onrechte bevoegd verklaard betreffende het verzoek van de vrouw tot wijziging van de ten behoeve van haar en de minderjarige door de man te betalen voorlopige alimentatie. Daar sprake is van litispendentie had de rechtbank zich op grond van artikel 27 EEX-Vo onbevoegd moeten verklaren dan wel de vrouw niet ontvankelijk verklaren in haar verzoeken.
8. Het hof overweegt aldus. Het te dezen toepasselijke artikel 27 van de verordening (EG) Nr. 44/2001 van de raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo), houdt in:
Lid 1
Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.
Lid 2
Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd.
De considerans van voormelde bepaling is, zakelijk weergegeven, om - in het belang van een goede rechtsbedeling - te vermijden dat op parallelle vorderingen tussen dezelfde partijen voor gerechten van verschillende verdragsluitende staten tegenstrijdige beslissingen worden genomen. Daartoe moet de laatst aangesproken rechter de behandeling van de zaak aanhouden en de beslissing van de eerst aangesproken rechter afwachten teneinde die te kunnen betrekken in de vraag naar zijn bevoegdheid.
De zinsnede “totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat” moet in dat licht mitsdien aldus worden begrepen: totdat de rechter van voormeld gerecht van de vordering heeft kennis genomen en dienaangaande heeft beslist.
9. De eerste, tweede, vierde en vijfde grief lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De grieven kunnen niet slagen nu deze kennelijk berusten op een verkeerde lezing van de bestreden beschikking. Daarin wordt als uitgangspunt genomen de aanhouding van de behandeling van het verzoek van de vrouw op grond van het bepaalde van artikel 27, eerste lid, EEX-Vo, waarmee impliciet is aangegeven dat sprake is van “dezelfde oorzaak en van identiteit van de verzoeken”, zoals door de man gesteld. Met haar oordeel dat “thans van litispendentie geen sprake meer is” heeft de rechtbank tot uitdrukking gebracht dat, op het moment van indiening van het verzoekschrift van de vrouw op 15 november 2005, gelet op de door de man subsidiair verzochte ‘opheffing’ van de alimentatie, de mogelijkheid van tegenstrijdige beslissingen bestond, doch nu het gerechtshof van Limoges geen beslissing heeft gegeven aangaande de hoogte van de, door de rechtbank van Guéret op 25 mei 2005 vastgestelde, voorlopig door de man te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en in het levensonderhoud van de vrouw, de mogelijkheid van tegenstrijdige beslissingen dienaangaande zich feitelijk niet meer voordoet. De grieven ontberen feitelijke grondslag.
10. De derde grief van de man berust kennelijk op een onjuiste lezing van de uitspraak van het gerechtshof te Limoges en miskent hetgeen hiervoor onder punt 8 is overwogen. Nu in het arrest iedere motivering aangaande enige geldelijke bijdrage door de man aan de verzorging en opvoeding van de minderjarige en tot levensonderhoud van vrouw ontbreekt, kan het onderdeel van het dictum van het arrest dat luidt: "verwerpt de overige eisen van partijen" slechts zien op de, bij wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige bij de man, subsidiair verzochte opheffing van de kinder- en partneralimentatie, de door de man verzochte verdeling inzake de omgang van de helft van bepaalde vakanties over de ‘even’ en ‘oneven’ jaren, de door de man verzochte omgangsregeling buiten de schoolvakanties om en de door de man verzochte bepaling dat de vrouw de reiskosten met betrekking tot de omgang voor haar rekening zal dienen te nemen. De grief ontbeert feitelijk grondslag en geeft overigens blijkt van een onjuiste uitleg van het bepaalde in artikel 27 EEX-Vo.
11. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank zich terecht en op juiste gronden bevoegd heeft verklaard een beslissing te nemen ten aanzien van de door de man (voorlopig) te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en in het levensonderhoud van de vrouw. De bestreden beschikking zal mitsdien worden bekrachtigd. Het hof zal bepalen dat beroep in cassatie kan worden ingesteld tegen deze beslissing.
12. Ten aanzien van de door de man verzochte veroordeling van de vrouw in de proceskosten van de eerste aanleg alsmede in de door de man gemaakte vertaalkosten zal het hof geen oordeel geven nu een beslissing dienaangaande van de rechtbank niet aan het hof voorligt.
13. Gelet op het feit dat de onderhavige procedure een incident betreft in een procedure van familierechtelijke aard, ziet het hof aanleiding het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep niet toe te wijzen; de proceskosten worden gecompenseerd als hierna vermeld.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oor¬deel onderworpen en bepaalt dat tegen deze eindbeslissing betreffende de bevoegdheid beroep in cassatie kan worden ingesteld;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Husson en Bos bijgestaan door
mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2008.