ECLI:NL:GHSGR:2008:BD2921

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.011.949-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • H. Husson
  • B. Bouritius
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Draagkracht en partneralimentatie in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie tussen een man en een vrouw. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een alimentatieplicht opgelegd gekregen van € 393,-- per maand, welke hij betwist. Hij stelt dat zijn draagkracht lager is dan door de rechtbank is vastgesteld, en dat de rechtbank ten onrechte een gemiddelde van zijn inkomsten over de afgelopen jaren heeft genomen. De man heeft zijn inkomen in 2007 vastgesteld op € 25.594,-- en stelt dat zijn huidige werkuren zijn verminderd door teruglopende werkzaamheden bij zijn werkgever. De vrouw, verweerster in hoger beroep, betwist de stellingen van de man en stelt dat hij bewust zijn inkomen heeft verlaagd om alimentatie te ontduiken. Zij vraagt het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en verzoekt in incidenteel appel om de bestreden beschikking te vernietigen.

Het hof heeft de zaak op 14 mei 2008 behandeld en heeft de door de rechtbank vastgestelde feiten als uitgangspunt genomen, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Het hof oordeelt dat de man voldoende heeft aangetoond dat zijn inkomensachteruitgang niet aan hem te wijten is en dat de rechtbank ten onrechte een gemiddeld inkomen heeft gehanteerd. Het hof komt tot de conclusie dat de draagkracht van de man een alimentatie toelaat van € 216,-- per maand, en vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank. De nieuwe alimentatieplicht gaat in per 8 mei 2007 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 14 mei 2008
Rekestnummer : 1070-H-07
Zaak/ReISnummer : 105.011.949/01
Rekestnr. rechtbank : 06-6941
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, tevens verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. G.C. Mourits,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, tevens verzoekster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. J.I.M. van Ede-Pas.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 27 juli 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 mei 2007 van de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 6 september 2007 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft geen verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 3 augustus 2007 en 31 maart 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 9 april 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur, en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN DE VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van 11 april 2003 van de rechtbank te ’s-Gravenhage en uitvoerbaar bij voorraad – de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 8 mei 2007 bepaald op € 393,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de draagkracht van de man ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alsnog de door de man verschuldigde uitkering in het levensonderhoud van de vrouw op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag als het hof vermeent te behoren.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans de verzoeken van de man af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de vrouw het hof de bestreden beschikking te vernietigen.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
Inkomsten van de man
4. De man stelt zich op het standpunt dat hij een lagere draagkracht heeft dan waarvan de rechtbank is uitgegaan. De man stelt hiertoe dat de rechtbank ten onrechte niet slechts de inkomsten van de man over 2006 (€ 24.093,--) als uitgangspunt heeft genomen, doch een gemiddelde heeft genomen van de inkomsten over 2004, 2005 en 2006 (€ 29.071,--). De man meent dat geen aanleiding bestaat voor een middeling. De man meent dat hij voldoende heeft aangetoond dat de oorzaak van de achteruitgang in zijn inkomsten is gelegen in enerzijds het feit dat de werkzaamheden bij zijn werkgever zijn teruggelopen en anderzijds het feit dat hij fysiek niet meer in staat is om meer dan 32 uur per week te werken. Daarnaast meent de man dat op onjuiste wijze door de rechtbank rekening is gehouden met de inkomsten van zijn huidige echtgenote.
5. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man er ten onrechte over klaagt dat de rechtbank zijn inkomen gemiddeld heeft. De vrouw meent dat geen rekening dient te worden gehouden met de inkomensvermindering na 2004 aan de zijde van de man, omdat zij vermoedt dat deze inkomensachteruitgang bewust is ingezet om de alimentatie te ontduiken. De vrouw acht de door de man aangevoerde oorzaken van de inkomensachteruitgang niet geloofwaardig en meent dat bij het bepalen van de draagkracht van de man dient te worden uitgegaan van het inkomen dat de man in 2004 heeft verdiend (€ 36.205,--). De vrouw voert nog aan dat de inkomensachteruitgang opgevangen had kunnen worden door een aanvullende WW- of WIA-uitkering. Daarnaast stelt de vrouw in incidenteel appel dat rekening dient te worden gehouden met de aanwezigheid van vermogen ad € 48.000,-- bij de man, dat hij uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgemeenschap heeft ontvangen en waaruit hij inkomsten zal hebben, zodat de man in staat moet worden geacht om de oorspronkelijke alimentatie ad € 550,-- per maand (in 2007 geïndexeerd € 585,43) aan de vrouw te kunnen betalen.
6. Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de door de man overgelegde stukken, waaronder een brief van zijn werkgever en een verklaring van zijn huisarts, acht het hof door de man voldoende onderbouwd en daarmee aannemelijk gemaakt dat de inkomensachteruitgang als gevolg van verminderde werkuren niet aan hem te wijten is. Blijkens bedoelde brief (van 9 juli 2004) heeft de werkgever immers de arbeidsovereenkomst voor 36 uur per week tegen 6 augustus 2004 opgezegd wegens teruglopende werkzaamheden en de man een contract voor 32 uur per week aangeboden. Gesteld noch gebleken is dat de rechtsgeldigheid van deze opzegging betwistbaar was, zodat moet worden aangenomen dat het de man niet verweten kan worden dat hij zich daarbij heeft neergelegd. Vaststaat dat de man in 2004 van een zesendertigurige werkweek is teruggegaan naar een tweeëndertigurige werkweek. Dit brengt mee dat hij, nu hij slechts een verlies van vier werkuren per week heeft, geen aanspraak heeft kunnen maken op een aanvullende WW- of WIA-uitkering. De vrouw heeft ter zitting nog aangevoerd dat de man voorheen geen zesendertigurige werkweek, doch een veertigurige werkweek had. Nu de man dit echter ter zitting heeft betwist en de vrouw haar stelling niet nader heeft onderbouwd, zal het hof daaraan voorbij gaan. Het hof zal dan ook bij het bepalen van de draagkracht van de man, zoals in het algemeen bij alimentatieplichtigen met inkomsten uit loondienstverband als uitgangspunt geldt, uitgaan van de huidige inkomsten van de man, te weten de inkomsten zoals die uit de jaaropgave 2007 (€ 25.594,--) blijken.
Voorts zal het hof als te doen gebruikelijk rekening houden met het inkomen van de huidige echtgenote van de man dat onweersproken gesteld € 2.845,-- netto per jaar bedraagt (te vermeerderen met de te restitueren inkomensheffing) en zal het hof bij het bepalen van de draagkracht van de man de gehuwdennorm hanteren en de echtgenote niet een eigen aandeel in de woonlasten toerekenen.
Daarnaast zal het hof geen rekening houden met eventuele inkomsten die de man uit vermogen zou hebben. De man heeft ter zitting verklaard dat hij uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, anders dan de vrouw stelt, een bedrag van € 20.000,-- heeft ontvangen en dat dit bedrag inmiddels volledig opgesoupeerd is aan alimentatie en advocaatkosten. De vrouw heeft haar stelling vervolgens niet nader onderbouwd.
Lasten van de man
7. Wat betreft de lasten stelt de man dat door de rechtbank ten aanzien van zijn ziektekosten ten onrechte rekening is gehouden met een zorgtoeslag van € 116,-- per maand, aangezien de zorgtoeslag slechts € 80,-- per maand bedraagt. De vrouw heeft deze stelling van de man niet betwist, doch aangevoerd dat de man tevens huurtoeslag ontvangt, zodat daarmee rekening dient te worden gehouden. Voorts heeft zij de premie voor de begrafenisverzekering betwist voor zover deze een bedrag van € 18,91 per maand te boven gaat. Daarnaast heeft de vrouw de door de man opgevoerde aflossing ad € 225,- per maand uit hoofde van een doorlopend krediet bij de Postbank betwist.
8. Het hof zal rekening houden met een zorgtoeslag van € 80,-- per maand. Het hof zal verder rekening houden met een huurtoeslag van € 133,-- per maand, zoals door de man onweersproken opgevoerd, en met een premie begrafenisverzekering ad € 18,91 per maand, aangezien de vrouw zich daartegen niet heeft verzet. Het hof zal geen rekening houden met de door de man opgevoerde aflossing van een schuld, nu de vrouw deze post heeft betwist, het geen huwelijkse schuld betreft en de man de noodzaak van (het aangaan van) deze schuld niet nader heeft onderbouwd. Voor de overige lasten zal het hof aansluiten bij de lasten zoals de man deze in zijn meest recente draagkrachtberekening heeft vermeld, voor zover die lasten niet door de vrouw zijn betwist. Hierbij zal het hof rekening houden met een bedrag van € 474,80 per maand aan kale huur. Ongegrond is de stelling van de vrouw dat deze huur te hoog is, aangezien voormeld huurbedrag geen onredelijke woonlast betreft ten opzichte van het inkomen van de man.
9. Rekeninghoudend met de overige financiële omstandigheden waartegen geen grief is gericht, komt het hof tot het oordeel dat de draagkracht van de man een alimentatie toelaat van € 216,-- per maand, zodat de bestreden uitspraak dient te worden vernietigd.
Ingangsdatum
10. Het hof ziet onder ogen dat hetgeen door de man in overeenstemming met de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden uitspraak als gevolg van zijn beslissing deels vatbaar wordt voor terugvordering uit onverschuldigde betaling, doch gegeven het vaststaande feit dat de man in de betaling achterstand heeft opgelopen, is het hof in deze zaak van oordeel dat het totaal van hetgeen voor terugvordering in aanmerking komt zo gering is dat dit gevolg naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 11 april 2003 van de rechtbank te ’s-Gravenhage - de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw met ingang van 8 mei 2007 op € 216,-- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Husson en Bouritius, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2008.