ECLI:NL:GHSGR:2008:BD2925

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
525-D-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Bouritius
  • A. van Leuven
  • J. Punselie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging verblijfplaats van een minderjarige in het kader van een hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 14 mei 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de verblijfplaats van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Dordrecht aangevochten, waarin was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zou zijn. De moeder trok haar beroep tegen de omgangsregeling in, maar bleef in hoger beroep tegen de verblijfplaats van de minderjarige. Het hof nam het belang van de minderjarige als uitgangspunt en beoordeelde de argumenten van beide ouders. De moeder stelde dat de thuissituatie bij de vader niet in het belang van de minderjarige was, terwijl de vader betwistte dat er redenen waren om de verblijfplaats te wijzigen. Het hof concludeerde dat de huidige verblijfplaats van de minderjarige bij de vader gehandhaafd moest blijven, omdat er geen overtuigende redenen waren om in te grijpen in de bestaande situatie. De moeder werd niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep met betrekking tot de omgangsregeling, en de bestreden beschikking werd bekrachtigd voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen. De uitspraak benadrukt het belang van stabiliteit en continuïteit in de leefomgeving van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 14 mei 2008
Rekestnummer : 525-D-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-7851 en FA RK 06-7852
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. P.A.M. Perquin,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. P. Quist.
Als informant is opgeroepen:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 19 april 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Dordrecht van 24 januari 2007.
De vader heeft op 26 oktober 2007 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft bij brief van 3 maart 2008 stukken aan het hof doen toekomen.
Op 2 april 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. G.E.C. de Waard, de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.A. Visser, en namens de raad mevrouw T. Philippart. De verschenen betrokkenen hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarige is in raadkamer gehoord.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is onder meer, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de hierna te noemen minderjarige [naam minderjarige] bij de vader zal zijn. Voorts is, uitvoerbaar bij voorraad, een voorlopige omgangsregeling tussen de moeder en voornoemde minderjarige bepaald van iedere zaterdag van 14.00 uur tot 19.00 uur, waarbij onder aansturing/structurering van de gezinsvoogd naar uitbreiding tot één weekend per veertien dagen dient te worden gewerkt.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De moeder is onder meer in hoger beroep gekomen tegen de door de rechtbank vastgestelde voorlopige omgangsregeling tussen haar en de [in] 1995 te [woonplaats] uit het huwelijk van partijen geboren minderjarige [naam minderjarige], hierna: [de minderjarige]. Zij heeft haar beroep tegen die beslissing ter terechtzitting van het hof ingetrokken. De moeder heeft medegedeeld dat aan die intrekking een nadere beschikking van de rechtbank Dordrecht van 19 december 2007 ten grondslag ligt, waarbij – met wijziging in zoverre van de bestreden beschikking – naar tevredenheid van de moeder een andere invulling aan de omgangsregeling tussen haar en [de minderjarige] is gegeven, zodat het belang om haar beroep tegen de bestreden beschikking, voor zover de omgangsregeling betreffende, te handhaven, is komen te vervallen.
2. De intrekking van het hoger beroep heeft tot gevolg dat, nu de door de moeder aangevoerde grieven ten aanzien van de omgangsregeling niet meer kunnen worden onderzocht, zij in zoverre in haar hoger beroep niet meer kan worden ontvangen.
3. Nu de moeder haar beroep ten aanzien van de omgangsregeling heeft ingetrokken, is uitsluitend nog de verblijfplaats van [de minderjarige] tussen partijen in geschil.
4. De moeder heeft - voor zover in hoger beroep thans nog van belang - verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, te bepalen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij haar zal hebben.
5. De grieven van de moeder ten aanzien van de verblijfplaats van [de minderjarige] komen er, naar het hof begrijpt, kort gezegd op neer dat de rechtbank ten onrechte de verblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader heeft bepaald, er van uit gaande dat de thuissituatie bij de vader een situatie is waarin [de minderjarige] goed gedijt en waarin het goed met hem zou gaan. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geleund op de conclusie uit het raadsrapport van 21 juli 2006 en te weinig heeft gekeken naar de werkelijke situatie. In dat rapport staat vermeld dat er sprake is van een verslechtering, alsmede dat de schoolprestraties en het gedrag van [de minderjarige] een achteruitgang laten zien. De moeder stelt dat het nog steeds niet goed gaat met [de minderjarige]. Volgens de moeder vertoont [de minderjarige] angstig en vreemd gedrag, hetgeen volgens haar is te wijten aan de thuissituatie bij de vader. Vanwege het feit dat de vader inmiddels weer vol-continu is gaan werken wordt [de minderjarige] volgens de moeder met enige regelmaat door de buren van de vader opgevangen en moet hij bij de buren blijven slapen indien de vader nachtdienst heeft. De moeder meent dat zij de eerst aangewezen persoon is om [de minderjarige] op te vangen indien de vader dat niet kan en opvang door de buren acht zij onacceptabel en niet in het belang van [de minderjarige]. De moeder kan zich vinden in de conclusie van de raad dat [de minderjarige], mede vanwege de aandoening PDD-NOS, is gebaat bij rust en regelmaat. Omdat de vader dat niet kan bieden verzoekt de moeder de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen.
6. De vader betwist de stellingen van de moeder. Volgens hem heeft [de minderjarige] uitdrukkelijk te kennen gegeven bij hem te willen blijven wonen overeenkomstig de feitelijke situatie en bestaat er geen enkele aanleiding om een wijziging aan te brengen in het hoofdverblijf van [de minderjarige].
7. Ter zitting van het hof heeft de raad medegedeeld geen aanleiding te zien om af te wijken van het op 21 juli 2006 gegeven advies om de verblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader te bepalen.
8. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting ziet het hof geen aanleiding om de huidige verblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen. Het hof acht ieder van de ouders in staat [de minderjarige] de verzorging en opvoeding te bieden die aansluit op zijn basisbehoeften en beiden tonen een grote betrokkenheid op [de minderjarige]. Feit is echter dat [de minderjarige] sinds 18 november 2005 bij de vader verblijft. Het is in zijn belang niet onnodig in te grijpen in zijn dagelijkse leefomgeving. Niet is gebleken dat de vader [de minderjarige] onvoldoende structuur en stabiliteit zou bieden. In de brief van de RMPI-school voor speciaal onderwijs van 20 juli 2007 komt naar voren dat [de minderjarige], ondanks de belaste gezinssituatie, over het algemeen goed heeft gefunctioneerd in de autiklas, dat hij zich positief heeft ontwikkeld in didactisch opzicht en dat de vader [de minderjarige] stabiliteit biedt. De moeder heeft kwalificaties aan de werkelijkheid gegeven zonder behoorlijke onderbouwing. Vaststaat, hetgeen het hof ook ter zitting heeft waargenomen, dat de relatie tussen de ouders ernstig is verstoord. Het hof wijst er op dat het in het belang van [de minderjarige] is dat beide partijen zich neerleggen bij de huidige situatie en dat zij pogingen in het werk gaan stellen om hun onderlinge verhouding te verbeteren. Gelet op het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat het in het belang van [de minderjarige] is om de huidige status quo te handhaven en zijn belang neemt het hof tot eerste en voornaamste uitgangspunt.
9. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep met betrekking tot de voorlopige omgangsregeling;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover overigens aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bouritius, van Leuven en Punselie, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2008.