GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 14 mei 2008
Rekestnummer : 726-H-07
Rekestnr. rechtbank : 06-5947
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. A.L. Jas,
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweer¬ster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. S. Zijdenbos,
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
procureur mr. S. Zijdenbos.
Als informant is aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 4 juni 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 7 maart 2007.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 13 juni 2007 en 9 april 2008 aanvullende stukken ingekomen.
De moeder en de man hebben op 18 december 2007 een verweerschrift ingediend.
Op 16 april 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur, en de moeder en de man, bijgestaan door hun procureur. De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, de procureur van de vader onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, - voor zover thans van belang - bepaald dat de moeder en de man, wonende te [woonplaatsaats], worden belast met het gezamenlijk gezag over de hierna te noemen [minderjarige], alsmede is de geslachtsnaam [X] van de minderjarige gewijzigd in: [Y]. Voorts is door de rechtbank het verzoek van de vader om hem (mede) te belasten met het gezag over [de minderjarige] afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep geen grief is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag ten aanzien van de [minderjarige], geboren [in 1998], te [woonplaats], alsmede de wijziging van de geslachtsnaam [X] van [de minderjarige] in [Y].
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het verzoek van de vader dat hij tezamen met de moeder dient te worden belast met het gezag over [de minderjarige] zal worden toegewezen; te bepalen dat het verzoek van de moeder en de man om tezamen te worden belast met het gezag over [de minderjarige] zal worden afgewezen; te bepalen dat het verzoek van de moeder en de man om de geslachtsnaam van [de minderjarige] te wijzigen in [Y] zal worden afgewezen; althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. De moeder en de man bestrijden zijn beroep. Zij verzoeken het hof de vader in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. In de eerste grief klaagt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het verzoek van de vader hem te belasten met het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] wordt afgewezen. De vader voert daartoe aan dat het verschil van inzicht van partijen omtrent zijn vermeende pedofiele neigingen en fobieën geen beletsel vormt voor gezamenlijke gezagsuitoefening, nu geen sprake is of is geweest van pedofiele neigingen en hij zijn depressies onder controle heeft. Voorts stelt de vader dat hij op alle mogelijke manieren heeft geprobeerd contact te onderhouden, maar dat de moeder iedere medewerking weigerde te verlenen. Hij heeft sinds oktober 2004 twee incidentele ontmoetingen met [de minderjarige] gehad en besloten sindsdien geen contact meer met [de minderjarige] te zoeken, zodat zij rust en stabiliteit krijgt, wat in haar belang is.
In de tweede grief klaagt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen gegronde vrees bestaat dat, bij inwilliging van het verzoek van de moeder en de man om te worden belast met het gezamenlijk gezag, de belangen van [de minderjarige] worden verwaarloosd. De vader voert daartoe aan dat, door toewijzing van het gezamenlijk gezag aan de moeder en de man, hij geheel uit het leven van [de minderjarige] wordt verdreven, nu hij nimmer op verdergaande juridische wijze bij [de minderjarige] betrokken zal zijn dan slechts als de biologische niet-gezagsouder. Dit zal volgens de vader zijn rol als vader bemoeilijken en een loyaliteitsconflict bij [de minderjarige] veroorzaken, waardoor wel degelijk de belangen van [de minderjarige] ernstig worden verwaarloosd.
In de derde grief klaagt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het belang van [de minderjarige] zich niet verzet tegen geslachtsnaamwijziging, zodat het verzoek daartoe kan worden toegewezen. De vader stelt zich op het standpunt dat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij enige rol in haar leven vervult en dat deze rol wordt versterkt indien [de minderjarige] zijn naam draagt. Voorts dient volgens de vader het belang van [de minderjarige] om zich te kunnen identificeren met haar biologische vader zwaarder te wegen dan het door de moeder en de man aangevoerde belang van gezinseenheid. De vader meent dan ook dat geslachtsnaamwijziging niet in het belang van [de minderjarige] is.
De vader heeft ter terechtzitting zijn hoger beroep toegelicht. De vader heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn verzoek met het gezamenlijk gezag te worden belast, is gebaseerd op artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Vervolgens heeft hij gesteld dat hij bemiddeling gewenst acht zodat het verschil van inzicht tussen partijen omtrent zijn vermeende pedofiele neigingen doorbroken wordt. Subsidiair verzoekt de vader dan ook om het verzoek om gezamenlijk gezag aan te houden en partijen te verwijzen naar mediation. Thans vindt er al een soort van mediation op kleinere schaal plaats nu partijen zich in de omgangszaak bereid hebben verklaard mee te werken aan omgang via het omgangshuis, aldus de vader. Het ziet er volgens de vader naar uit dat het contact tussen hem en [de minderjarige] hersteld zal gaan worden. Het gezamenlijk gezag van hem en moeder moet dan ook niet in het geheel worden uitgesloten. De vader betoogt dat mede gelet daarop het verzoek van de moeder tezamen met de man met het gezamenlijk gezag te worden belast moet worden afgewezen.
Verweren van de moeder en de man
5. De moeder en de man stellen zich in hun verweerschrift op het standpunt dat de rechtbank de vader niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn verzoek te worden belast met het gezamenlijk gezag, nu geen sprake is van gewijzigde omstandigheden waardoor niet voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 1:253o, eerste lid, BW. Indien en voor zover de vader wel wordt ontvangen in zijn verzoek, dan moet dit worden afgewezen nu het niet in het belang van [de minderjarige] is dat de vader en de moeder gezamenlijk het gezag gaan uitoefenen, aldus de moeder en de man. Zo hebben [de minderjarige] en de vader al drie jaar geen contact meer en heeft de vader nimmer, ook tijdens de relatie niet, verzocht te worden belast met het gezag. Voorts is de vader niet eerlijk over zijn (pedoseksueel) verleden, wat direct raakt aan het belang van [de minderjarige]. Daarnaast stelt de moeder tijdens de relatie met de vader zeer vervelende en angstige ervaringen met hem te hebben gehad, is zij tijdens de relatie langdurig onder druk gezet en heeft de vader gedreigd zich van het leven te beroven indien de moeder de relatie zou beëindigen. Verder betogen de moeder en de man dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat geen gegronde vrees bestaat dat, bij inwilliging van het verzoek van de moeder en de man om te worden belast met het gezamenlijk gezag, de belangen van [de minderjarige] worden verwaarloosd. Ze dragen de emotionele en financiële verantwoordelijkheid voor [de minderjarige], [de minderjarige] is gehecht aan de man en ze hebben als gezin al vier en een half jaar een sterke band en stabiele relatie. Graag zouden zij de feitelijk gegroeide situatie in juridische zin bevestigd zien. Van verdrijving uit het leven van [de minderjarige] is volgens de moeder en de man geheel geen sprake. Daarbij komt nog dat de vader zelf niets heeft ondernomen om omgang met [de minderjarige] te hebben, dan wel ander contact. Hij heeft nimmer iets van zich laten horen, behalve twee onaangekondigde bezoeken die [de minderjarige] van streek maakten. Tot slot betogen de moeder en de man dat geslachtsnaamwijziging niet in strijd is met de belangen van [de minderjarige]. Zij achten het belangrijk dat [de minderjarige] zich kan identificeren met de moeder en vinden dat dit belang zwaarder dient te wegen dan het belang van de vader.
De moeder en de man hebben ter terechtzitting hun verweerschrift toegelicht. Zij hebben betoogd dat het verzoek van de vader hem te belasten met gezamenlijk gezag niet gebaseerd kan zijn op artikel 1:253c BW nu dat verzoek bij de kantonrechter ingediend had moeten worden. Hoewel de vader in zijn verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard, hebben de moeder en de man, vanwege proceseconomische redenen, geen bezwaar tegen een behandeling van dit verzoek door het hof. Voorts betogen de moeder en de man dat gezamenlijk gezag van de moeder en de vader reeds niet mogelijk zal zijn nu de vader zijn vermeende pedofiele neigingen en zijn behandeling daarvoor blijft ontkennen. Daarnaast menen zij dat omgang in het omgangshuis en de gezagskwestie los van elkaar moeten worden gezien. De moeder wil meewerken aan omgang in het omgangshuis nu dit een beschermde omgeving is. Zij wil de vader dan ook niet uit het leven van [de minderjarige] bannen. De moeder en de man willen niet meewerken aan mediation.
6. Het hof overweegt als volgt.
7. Artikel 1:253c BW bepaalt dat de tot het gezag bevoegde vader, die nimmer het gezag met de moeder gezamenlijk heeft uitgeoefend, de kantonrechter kan verzoeken hem met het gezag te belasten en dat wanneer de moeder het gezag heeft, dit verzoek slechts wordt ingewilligd indien de kantonrechter zulks in het belang van het kind wenselijk oordeelt. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de rechtbank zich onbevoegd had moeten verklaren van het verzoek van de vader hem met het (gezamenlijk) gezag te belasten kennis te nemen en het verzoek had moeten doorverwijzen naar de kantonrechter. Echter, deze verwijzing zou tot gevolg hebben gehad dat er een beslissing van de rechtbank, sector kanton, zou zijn gegeven met de mogelijkheid van hoger beroep bij dit hof, gelijk in het geval zoals dat nu voorligt. Mede om proceseconomische redenen, die partijen ter terechtzitting hebben onderschreven, zal het hof de behandeling van het verzoek van de vader aan zich houden en daarover een beslissing nemen.
8. Het belang van het kind is de maatstaf aan de hand waarvan het verzoek van de vader om gezagswijziging op de voet van artikel 1:253c BW moet worden beoordeeld. De rechter dient – in het licht van hetgeen in het belang van het kind wenselijk is – de mogelijkheden die ieder van de ouders aan het kind biedt of kan bieden af te wegen en aan de hand daarvan te beoordelen aan wie van de ouders het gezag het best kan worden opgedragen, waarbij tevens rekening zal moeten worden gehouden met mogelijke nadelen die voor het kind verbonden kunnen zijn aan het enkele feit van een verandering van het gezag en een daarmee verband houdende wijziging van de verzorgingssituatie.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de vader om hem en de moeder gezamenlijk met het gezag te belasten in een situatie als de onderhavige, waarin de moeder en de vader tegenover elkaar staan, dient te worden afgewezen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat voor gezamenlijk gezag een dusdanige vorm van communicatie tussen partijen noodzakelijk is dat partijen ten minste beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen. Naar ’s hofs oordeel ontbreekt op dit moment een dergelijke basis. Partijen hebben al enkele jaren geen contact meer met elkaar en kennen derhalve geen enkele vorm van communicatie. Daarbij komt nog dat partijen geen enkele vertrouwensrelatie met elkaar hebben. Dat laatste blijkt genoegzaam uit de angst van de moeder voor de vermeende pedofiele neigingen van de vader. Deze angst belemmert de communicatie tussen de moeder en de vader over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. Het is niet uitgesloten dat bij het gezamenlijk uitoefenen van gezag de nodige ruzies en spanningen zullen optreden die schadelijk kunnen zijn voor [de minderjarige]. Bovendien is niet in geschil dat de moeder [de minderjarige] goed verzorgt en dat zij na verbreking van de relatie met de vader feitelijk altijd alleen beslissingen ten aanzien van [de minderjarige] heeft genomen. Alles afwegende acht het hof het niet in het belang van [de minderjarige] dat de vader met het gezamenlijk gezag met de moeder belast wordt. Het verzoek van de vader zal dan ook worden afgewezen.
9. Bij beschikking van 20 maart 2008 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage partijen verwezen naar Bureau Jeugdzorg Den Haag Centrum/Scheveningen voor het verkrijgen van een indicatie voor het onder begeleiding op gang brengen van omgangscontacten tussen de vader en [de minderjarige]. Gelet hierop en in afwachting van het verloop van de omgangscontacten tussen de vader en [de minderjarige], acht het hof zich thans nog niet in staat een verantwoorde beslissing te nemen over het verzoek van de moeder en de man hen ingevolge artikel 1:253t BW gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] te belasten. Het hof zal zijn beslissing daaromtrent dan ook aanhouden. Het hof geeft partijen daarbij wel in overweging dat indien partijen zich niet zullen inzetten voor goede omgangscontacten tussen de vader en [de minderjarige], er een gegronde vrees zal kunnen bestaan dat bij inwilliging van het verzoek van de moeder en de man, mede in het licht van de belangen van de vader, de belangen van [de minderjarige] zullen worden verwaarloosd, aangezien dan het risico bestaat dat de vader geheel uit het leven van [de minderjarige] wordt verbannen.
De geslachtsnaamwijziging
10. Nu het hof de beslissing omtrent het verzoek van de moeder en de man hen ingevolge artikel 1:253t BW met het gezamenlijk gezag te belasten zal aanhouden, zal het hof het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van [de minderjarige] in de geslachtsnaam van de moeder eveneens aanhouden.
11. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover daarbij het verzoek van de vader om hem (mede) met het gezag over [de minderjarige] te belasten, is afgewezen;
alvorens nader te beslissen:
bepaalt dat partijen binnen zeven maanden na de datum van deze beschikking het hof schriftelijk zullen rapporteren over het verloop en de resultaten van de procedure in eerste aanleg omtrent de proefomgangsregeling;
houdt de behandeling aan tot de zitting van zaterdag 22 november 2008 pro forma;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezamenlijk gezag van de moeder en de man en de geslachtsnaamwijziging aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Van Leuven en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2008.