ECLI:NL:GHSGR:2008:BD3019

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
458-H-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van den Wildenberg
  • M. Pannekoek-Dubois
  • J. Labohm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van de Wet Verevening Pensioenrechten bij internationale pensioenregelingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 mei 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de Wet Verevening Pensioenrechten (WVP) en de Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW) van toepassing zijn op het door de man opgebouwde ouderdomspensioen bij een internationale organisatie. De man, verzoeker en incidenteel verweerder, heeft in hoger beroep de beschikkingen van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 februari 2006 en 5 januari 2007 aangevochten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de WVP van toepassing was op de pensioenrechten van de man, die zijn opgebouwd tijdens zijn dienstverband bij een buitenlandse werkgever. De man betwistte deze toepassing en voerde aan dat de pensioenregeling niet kwalificeert als een Nederlandse regeling, omdat deze onder de regelgeving van de European Patent Convention valt.

Het hof overweegt dat het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door Italiaans recht, wat betekent dat de pensioenrechten in beginsel niet verevend hoeven te worden. Het hof concludeert dat de pensioenregeling van de man niet onder de Nederlandse wetgeving valt, omdat de internationale organisatie niet gebonden is aan de Nederlandse pensioenwetgeving. De uitspraak van het hof bevestigt dat de WVP en PSW niet van toepassing zijn op de pensioenrechten die de man heeft opgebouwd bij zijn werkgever, en wijst het incidentele beroep van de vrouw af. De beslissing van het hof heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van pensioenwetgeving in internationale contexten, vooral in gevallen waar verschillende rechtsstelsels van toepassing zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 28 mei 2008
Rekestnummer. : 458-H-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 04-6217
[De man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. J.J.M. Schlicher,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. M.T.H. Vuurens-Mulder.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 5 april 2007 in hoger beroep gekomen van beschikkingen van de rechtbank
‘s-Gravenhage van 9 februari 2006 en 5 januari 2007.
De vrouw heeft op 15 mei 2007 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft geen verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Op 11 april 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door mr. S.L.A. Verburgt, kantoorgenote van mr. Schlicher, en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, mr. Verburgt onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikkingen van 9 februari 2006 en 5 januari 2007 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
• Bij beschikking van 9 februari 2006 is onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is de behandeling voor het overige aangehouden. Bij die beschikking heeft de rechtbank onder meer overwogen dat artikel 10a van de Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime (WCHr) van toepassing is op de pensioenrechten van de man en dat, ook al moet Italiaans recht worden toegepast op het huwelijksvermogensregime van partijen, derhalve de Wet verevening pensioenrechten dient te worden toegepast op pensioenrechten die zijn opgebouwd in verband met een in Nederland verrichte of met Nederland verbonden arbeidsprestatie. Voorts is onder meer overwogen dat ten aanzien van het eventuele overige door de man opgebouwde pensioen geldt dat dit ingevolge het daarop toepasselijke Italiaanse recht na echtscheiding niet behoeft te worden verrekend of verevend.
• Bij beschikking van 5 januari 2007 is de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld. Bij die beschikking heeft de rechtbank overwogen niet op haar eerdere beslissing ten aanzien van de pensioenrechten terug te komen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is het door de man tijdens het huwelijk van partijen bij [zijn werkgever] opgebouwde ouderdomspensioen.
2. De man verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair te verklaren voor recht dat de Wet Verevening Pensioenrechten (verder: WVP) / Pensioen- en Spaarfondsenwet (verder: PSW) niet van toepassing is op het door hem tijdens het huwelijk met de vrouw bij [zijn werkgever] te [naam plaats] opgebouwde ouderdomspensioen;
II. subsidiair te verklaren voor recht dat het door de rechtbank in de beschikkingen van 9 februari 2006 respectievelijk 5 januari 2007 gegeven beslissingen ten aanzien van de pensioenrechten van de man, voor zover opgebouwd als werknemer voor [zijn werkgever] te [naam plaats], beslissingen ten overvloede betreffen.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt in incidenteel appel voor recht te verklaren dat de WVP/PSW van toepassing is op het door de man tijdens het huwelijk van partijen bij [zijn werkgever] te [naam plaats] opgebouwde ouderdomspensioen.
4. De man heeft drie grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd. In zijn eerste grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit het door hem (gedeeltelijk) overgelegde pensioenreglement moet worden afgeleid dat sprake is van een pensioentoezegging en ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat de man zulks niet specifiek heeft betwist. De man voert aan dat de arbeidsverhouding tussen hem en [zijn werkgever] niet wordt beheerst door Nederlands recht maar door de regelgeving van de European Patent Convention, welke regelgeving voor de werknemers van [zijn werkgever] nader is uitgewerkt in de zogenaamde Service Regulations of Conditions of Employment. De man betwist dat [zijn werkgever] aan hem bij zijn indiensttreding een pensioentoezegging heeft gedaan in de zin van artikel 2, eerste lid van de PSW. De man stelt dat [zijn werkgever] een bijzondere rechtspositie heeft, in die zin dat het niet is gebonden aan de wet- en regelgeving van het land waarin [zijn werkgever] is gevestigd. De man stelt dat [zijn werkgever] is gebonden aan haar eigen regelgeving, zoals onder andere omschreven in artikel 38 van de European Patent Convention, de daarop voortbouwende Service Regulations, waaronder begrepen de Regulations for the Reserve Funds for Pensions and Social Security of the European Patent Organisation en het Protocol on Privileges and Immunities of the European Patent Organisation. De man stelt dat in de laatste regulations wordt gewaarborgd dat wat voor pensioen bestemd is ook inderdaad voor pensioen wordt besteed. Gelet op het vorenstaande stelt de man dat de aan hem bij zijn indiensttreding bij [zijn werkgever] gedane pensioentoezegging nimmer een pensioentoezegging in de zin van artikel 2, eerste lid, van de PSW kan betreffen, omdat die toezegging immers is geënt op de regels van de European Patent Convention, meer in het bijzonder de Regulations for the Reserve Funds for Pensions and Social Security of the European Patent Organisation. De man wijst erop dat de beslissing van de rechtbank leidt tot rechtsongelijkheid tussen de respectieve werknemers van [zijn werkgever] indien zij voor het al dan niet verevenen van pensioenrechten afhankelijk zouden zijn van het “gastland” waarin de betreffende werknemer werkzaam is.
In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank bij beschikking van 9 februari 2006 ten onrechte heeft overwogen dat artikel 10a van de Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime (WCHr) van toepassing is op zijn pensioenrechten en dat, ook al moet Italiaans recht worden toegepast op het huwelijksvermogensregime van partijen, derhalve de Wet verevening pensioenrechten dient te worden toegepast op pensioenrechten die zijn opgebouwd in verband met een in Nederland verrichte of met Nederland verbonden arbeidsprestatie. Voorts stelt de man dat de rechtbank bij beschikking van 5 januari 2007 ten onrechte heeft overwogen: “(...) Ingevolge art. 2 lid 3 PSW blijft het in artikel 2 lid 1 van die wet bepaalde in enkele gevallen buiten toepassing. In dit geval is slechts relevant het in art. 2 lid 2(het hof leest: lid 3) sub. b. PSW opgenomene, waaruit volgt dat het eerste lid van art. 2 PSW niet van toepassing is op een toezegging welke een werkgever doet aan werknemers, die voor de onderneming buiten Nederland werkzaam zijn of bestemd zijn door dadelijke tewerkstelling buiten Nederland, behalve indien zij hun woonplaats in Nederland hebben, onderscheidenlijk behouden. Nu de man al geruime tijd in Nederland werkt (en ook woont) is de voorwaarde sub b. niet vervuld (...)”.
De man stelt nogmaals dat de PSW niet van toepassing is op de door [zijn werkgever] aan hem gedane pensioentoezegging ten tijde van zijn indiensttreding. Voor de man is het evident dat het bepaalde in artikel 2, lid 3 sub b PSW niet van toepassing is indien artikel 2, eerste lid PSW niet van toepassing is op de arbeidsverhouding tussen de man en [zijn werkgever]. Het wonen en werken in het gastland Nederland is volgens de man rechtens irrelevant voor de European Patent Convention en de daarop voortbouwende regulations die op de arbeidsverhouding tussen hem en [zijn werkgever] van toepassing is. Dit Verdrag en de daarop voortbordurende regelgeving verklaart op alle “gastlanden” haar regelgeving van toepassing.
In zijn derde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte het volgende heeft overwogen: “(...) Tegen deze achtergrond is niet van belang dat [zijn werkgever] een internationale organisatie is met een hoofdkantoor in [naam plaats] en evenmin dat [zijn werkgever] geen verzekeringsovereenkomst heeft gesloten met een Nederlandse pensioenverzekeraar. Ook een overeenkomst met een buitenlandse verzekering of een door een buitenlandse werkgever in zelfstandig beheer gehouden pensioenfonds - waarvan te dezen kennelijk sprake is - valt immers onder de WVP/PSW indien het gaat om een in Nederland verrichte of met Nederland verbonden arbeidsprestatie (...)”.
De man stelt dat de binnen [zijn werkgever] geldende pensioenregeling een pensioenregeling van geheel eigen aard is. Een werknemer van [zijn werkgever] kan eerst na tien jaar in dienst te zijn geweest deelnemen aan de pensioenregeling. De man verwijst in dit verband naar het pensioenreglement van [zijn werkgever]. Volgens dat reglement komt een ex-partner geen ouderdomspensioen toe doch uitsluitend nabestaandenpensioen in gelimiteerde situaties. De man stelt dat het pensioenfonds van [zijn werkgever] is gevestigd te [naam plaats] en dat de juridische status van dat fonds is uitgewerkt in artikel 2 van de Regulations for the Reserve Fund of Pension Social Security of the European Patent Organisation van januari 2007, pagina 5. Het fonds wordt bestuurd door de Supervisory Board en the Fund Administrator van [zijn werkgever]. Volgens de man volgt hieruit dat [zijn werkgever] noch een verzekeringsovereenkomst met een Nederlandse, noch met een buitenlandse pensioenverzekeraar heeft gesloten. Evenmin is volgens de man sprake van een buitenlandse werkgever die in zelfstandig beheer het pensioenfonds houdt. De man merkt op dat [zijn werkgever] te [naam plaats] niet zijn buitenlandse werkgever is. Tegen deze achtergrond had de rechtbank volgens de man nimmer tot de beslissing kunnen komen dat de (Nederlandse) WVP en PSW in casu van toepassing zijn. De vraag of de vrouw aanspraak kan maken op pensioenverevening wordt volgens de man beheerst door Italiaans recht en naar Italiaans recht vindt na echtscheiding geen pensioenverevening/-verrekening plaats.
5. Ten aanzien van de vraag of een echtgenoot recht heeft op een gedeelte van de pensioenrechten die de andere echtgenoot heeft opgebouwd buiten Nederland, komt de vrouw tot de volgende conclusie. Pensioenrechten opgebouwd ingevolge een Nederlandse pensioenregeling komen altijd voor verevening in aanmerking overeenkomstig de Nederlandse wet. Niet van belang is welk recht het huwelijksvermogensregime beheerst. Pensioenrechten opgebouwd in een buitenlandse pensioenregeling komen ook voor verevening in aanmerking volgens de Nederlandse wet, maar alleen indien Nederlands recht het huwelijksvermogensregime beheerst. Indien vanwege rechtskeuze of anderszins buitenlands recht van toepassing is of wordt op het huwelijksvermogensregime, kan dat dus gevolgen hebben voor de verevening van buitenlandse pensioenrechten. Indien buitenlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten, komen eventuele ingevolge een buitenlandse pensioenregeling opgebouwde pensioenrechten alleen voor verevening in aanmerking als het buitenlandse recht daarin voorziet.
De vrouw stelt dat de rechtbank, gelet op het vorenstaande, terecht heeft overwogen dat het door de man ten tijde van het huwelijk opgebouwde pensioen bij [zijn werkgever] onder de werking van de WVP valt.
Ten aanzien van de toepasselijkheid van de WVP concludeert de vrouw het volgende. Het conflictenrecht stelt dat het recht van toepassing is waaronder het huwelijksvermogensregime valt, tenzij sprake is van artikel 1 lid 7 van de Wet WVP. Vervolgens vindt een verwijzing plaats naar de PSW casu quo de Pensioenwet. Uit deze wetten kan niet worden opgemaakt dat de pensioentoezegging van [zijn werkgever] niet onder de werking van deze wetgeving zou vallen, zodat het beroep van de man moet worden afgewezen.
6. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is in confesso dat hun huwelijksvermogensregime wordt beheerst door het Italiaanse recht. Zulks brengt met zich dat het door de man bij [zijn werkgever] opgebouwde ouderdomspensioen op grond van het bepaalde in artikel 10a van de Wet Conflictenrecht Huwelijksvermogensregime in beginsel niet verevend behoeft te worden.
[De werkgever van de man] is een internationale organisatie, opgericht bij verdrag [in] 1973 te [plaats]. In dat verdrag zijn aan [zijn werkgever] bevoegdheden toegekend om eigen regelgeving van geheel eigen aard te ontwikkelen, en binnen die regelgeving valt onder meer een pensioenregeling. Met de toekenning van de bevoegdheid om eigen regelgeving vast te stellen inzake sociale zekerheid hebben de verdragsstaten hun soevereiniteit op dat gebied opgegeven, hetgeen met zich brengt dat [zijn werkgever] niet is gebonden aan de wet- en regelgeving van welk land dan ook, hetgeen eveneens volgt uit het bepaalde in artikel 92 en 94 van de Grondwet. Het hof deelt de stelling van de man dat de [naam werkgever man]-pensioenrechten niet zijn te classificeren onder artikel 1 lid 4 sub b tot en met j, lid 5 of 6 van de WVP. Op 1 januari 2007 is de nieuwe Pensioenwet (hierna: Pw) van kracht geworden en ten aanzien van de pensioenovereenkomst komt geen schakelbepaling voor die een buitenlandse instelling, zoals [zijn werkgever], gelijk stelt met een werkgever of een pensioenuitvoerder voor wat betreft het sluiten van een pensioenovereenkomst in de zin van de Pw. Uit het vorenstaande volgt dat een buitenlandse instelling derhalve geen werkgever is in de zin van de Pw en dat een pensioenregeling bij een buitenlandse instelling niet is te kwalificeren als een pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 1 Pw. Uit het vorenstaande volgt dat de pensioenregeling binnen [de werkgever van de man] niet is te kwalificeren als een Nederlandse pensioenregeling in de zin van de Pw dan wel PSW en dat het door de man opgebouwde pensioen bij [zijn werkgever] derhalve niet behoeft te worden verevend. Gelet op het vorenstaande behoeft het incidentele beroep van de vrouw, waarin zij stelt dat de wet WVP/PSW wél van toepassing is, geen bespreking meer.
7. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart voor recht dat de Wet Verevening Pensioenrechten / Pensioen- en Spaarfondsenwet niet van toepassing is op het door de man tijdens het huwelijk met de vrouw bij [zijn werkgever] te [naam plaats] opgebouwde ouderdomspensioen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Pannekoek-Dubois en Labohm, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2008.