4. De man heeft drie grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd. In zijn eerste grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit het door hem (gedeeltelijk) overgelegde pensioenreglement moet worden afgeleid dat sprake is van een pensioentoezegging en ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat de man zulks niet specifiek heeft betwist. De man voert aan dat de arbeidsverhouding tussen hem en [zijn werkgever] niet wordt beheerst door Nederlands recht maar door de regelgeving van de European Patent Convention, welke regelgeving voor de werknemers van [zijn werkgever] nader is uitgewerkt in de zogenaamde Service Regulations of Conditions of Employment. De man betwist dat [zijn werkgever] aan hem bij zijn indiensttreding een pensioentoezegging heeft gedaan in de zin van artikel 2, eerste lid van de PSW. De man stelt dat [zijn werkgever] een bijzondere rechtspositie heeft, in die zin dat het niet is gebonden aan de wet- en regelgeving van het land waarin [zijn werkgever] is gevestigd. De man stelt dat [zijn werkgever] is gebonden aan haar eigen regelgeving, zoals onder andere omschreven in artikel 38 van de European Patent Convention, de daarop voortbouwende Service Regulations, waaronder begrepen de Regulations for the Reserve Funds for Pensions and Social Security of the European Patent Organisation en het Protocol on Privileges and Immunities of the European Patent Organisation. De man stelt dat in de laatste regulations wordt gewaarborgd dat wat voor pensioen bestemd is ook inderdaad voor pensioen wordt besteed. Gelet op het vorenstaande stelt de man dat de aan hem bij zijn indiensttreding bij [zijn werkgever] gedane pensioentoezegging nimmer een pensioentoezegging in de zin van artikel 2, eerste lid, van de PSW kan betreffen, omdat die toezegging immers is geënt op de regels van de European Patent Convention, meer in het bijzonder de Regulations for the Reserve Funds for Pensions and Social Security of the European Patent Organisation. De man wijst erop dat de beslissing van de rechtbank leidt tot rechtsongelijkheid tussen de respectieve werknemers van [zijn werkgever] indien zij voor het al dan niet verevenen van pensioenrechten afhankelijk zouden zijn van het “gastland” waarin de betreffende werknemer werkzaam is.
In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank bij beschikking van 9 februari 2006 ten onrechte heeft overwogen dat artikel 10a van de Wet conflictenrecht huwelijksvermogensregime (WCHr) van toepassing is op zijn pensioenrechten en dat, ook al moet Italiaans recht worden toegepast op het huwelijksvermogensregime van partijen, derhalve de Wet verevening pensioenrechten dient te worden toegepast op pensioenrechten die zijn opgebouwd in verband met een in Nederland verrichte of met Nederland verbonden arbeidsprestatie. Voorts stelt de man dat de rechtbank bij beschikking van 5 januari 2007 ten onrechte heeft overwogen: “(...) Ingevolge art. 2 lid 3 PSW blijft het in artikel 2 lid 1 van die wet bepaalde in enkele gevallen buiten toepassing. In dit geval is slechts relevant het in art. 2 lid 2(het hof leest: lid 3) sub. b. PSW opgenomene, waaruit volgt dat het eerste lid van art. 2 PSW niet van toepassing is op een toezegging welke een werkgever doet aan werknemers, die voor de onderneming buiten Nederland werkzaam zijn of bestemd zijn door dadelijke tewerkstelling buiten Nederland, behalve indien zij hun woonplaats in Nederland hebben, onderscheidenlijk behouden. Nu de man al geruime tijd in Nederland werkt (en ook woont) is de voorwaarde sub b. niet vervuld (...)”.
De man stelt nogmaals dat de PSW niet van toepassing is op de door [zijn werkgever] aan hem gedane pensioentoezegging ten tijde van zijn indiensttreding. Voor de man is het evident dat het bepaalde in artikel 2, lid 3 sub b PSW niet van toepassing is indien artikel 2, eerste lid PSW niet van toepassing is op de arbeidsverhouding tussen de man en [zijn werkgever]. Het wonen en werken in het gastland Nederland is volgens de man rechtens irrelevant voor de European Patent Convention en de daarop voortbouwende regulations die op de arbeidsverhouding tussen hem en [zijn werkgever] van toepassing is. Dit Verdrag en de daarop voortbordurende regelgeving verklaart op alle “gastlanden” haar regelgeving van toepassing.
In zijn derde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte het volgende heeft overwogen: “(...) Tegen deze achtergrond is niet van belang dat [zijn werkgever] een internationale organisatie is met een hoofdkantoor in [naam plaats] en evenmin dat [zijn werkgever] geen verzekeringsovereenkomst heeft gesloten met een Nederlandse pensioenverzekeraar. Ook een overeenkomst met een buitenlandse verzekering of een door een buitenlandse werkgever in zelfstandig beheer gehouden pensioenfonds - waarvan te dezen kennelijk sprake is - valt immers onder de WVP/PSW indien het gaat om een in Nederland verrichte of met Nederland verbonden arbeidsprestatie (...)”.
De man stelt dat de binnen [zijn werkgever] geldende pensioenregeling een pensioenregeling van geheel eigen aard is. Een werknemer van [zijn werkgever] kan eerst na tien jaar in dienst te zijn geweest deelnemen aan de pensioenregeling. De man verwijst in dit verband naar het pensioenreglement van [zijn werkgever]. Volgens dat reglement komt een ex-partner geen ouderdomspensioen toe doch uitsluitend nabestaandenpensioen in gelimiteerde situaties. De man stelt dat het pensioenfonds van [zijn werkgever] is gevestigd te [naam plaats] en dat de juridische status van dat fonds is uitgewerkt in artikel 2 van de Regulations for the Reserve Fund of Pension Social Security of the European Patent Organisation van januari 2007, pagina 5. Het fonds wordt bestuurd door de Supervisory Board en the Fund Administrator van [zijn werkgever]. Volgens de man volgt hieruit dat [zijn werkgever] noch een verzekeringsovereenkomst met een Nederlandse, noch met een buitenlandse pensioenverzekeraar heeft gesloten. Evenmin is volgens de man sprake van een buitenlandse werkgever die in zelfstandig beheer het pensioenfonds houdt. De man merkt op dat [zijn werkgever] te [naam plaats] niet zijn buitenlandse werkgever is. Tegen deze achtergrond had de rechtbank volgens de man nimmer tot de beslissing kunnen komen dat de (Nederlandse) WVP en PSW in casu van toepassing zijn. De vraag of de vrouw aanspraak kan maken op pensioenverevening wordt volgens de man beheerst door Italiaans recht en naar Italiaans recht vindt na echtscheiding geen pensioenverevening/-verrekening plaats.