GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 14 mei 2008
Rekestnummer. : 979-H-07
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-6565
[appellant]
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. I.W. van Osch,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. B.C.V.J. van Leur.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 12 juli 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 16 april 2007.
De vrouw heeft op 21 augustus 2007 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 13 maart 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 28 maart 2008 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. J. van Ravenhorst. Partijen hebben het woord gevoerd, de procureur van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
Ter zitting zijn namens de man, met toestemming van de raadsman van de vrouw, financiële stukken overgelegd, te weten een tussentijds rapport over het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 30 juni 2007 betreffende [onderneming]., alsmede het financieel verslag over 2006 betreffende voornoemde B.V.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is onder meer de echtscheiding uitgesproken en is – voor zover in hoger beroep van belang – tevens bepaald dat de man aan de vrouw een bedrag van € 600,- per maand tot haar levensonderhoud zal betalen, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is ten aanzien van de partneralimentatie, de behoefte van de vrouw, alsmede de draagkracht van de man.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking, voorzover het de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft, te vernietigen en te bepalen dat een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van primair € 245,- en subsidiair € 442,- per maand redelijk en billijk is en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Uit de stellingen van de vrouw en uit de door haar raadsman overgelegde correspondentie tussen de raadslieden van partijen, welke op 13 maart 2008 bij het hof is ingekomen, alsmede uit het verhandelde ter zitting is het het hof gebleken dat de vrouw zich op het standpunt stelt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie. Het hof is van oordeel dat, alvorens een inhoudelijke beoordeling van het geschil kan plaatsvinden, eerst beoordeeld dient te worden of er tussen partijen bindende overeenstemming over de partneralimentatie is bereikt.
5. Uit de door de raadsman van de vrouw overgelegde correspondentie volgt dat de raadslieden van partijen telefonisch overeenstemming hebben bereikt over de partneralimentatie, hetgeen van de zijde van de man op 22 januari 2008 per e-mail is bevestigd aan de raadsman van de vrouw. Namens de vrouw is vervolgens per e-mail van 22 januari 2008 eveneens bevestigd dat de vrouw akkoord is met hetgeen is overeengekomen. In deze e-mail wordt tevens bevestigd dat de procedure bij dit hof wordt ingetrokken. Op het verzoek, gedateerd 4 februari 2008, van de raadsman van de vrouw om te bevestigen of de door hem weergegeven afspraken in zijn e-mail van 22 januari 2008 correct zijn weergegeven, bevestigt de raadsvrouwe van de man op 5 februari 2008 dat dit het geval is en dat haar cliënt instemt met de afspraken. Op 15 februari 2008 heeft de raadsman van de vrouw per e-mail het echtscheidingsconvenant aan de raadsvrouwe van de man gezonden, waarna de raadsvrouwe van de man de ontvangst daarvan heeft bevestigd aan de raadsman van de vrouw. Bij brief van 4 maart 2008 aan de raadsman van de vrouw bericht de raadsvrouwe van de man dat haar cliënt het echtscheidingsconvenant niet zal ondertekenen.
6. Het hof overweegt dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Uit de hiervoor vermelde correspondentie tussen de raadslieden van partijen volgt naar het oordeel van het hof onmiskenbaar dat de man het aanbod van de vrouw uitdrukkelijk heeft aanvaard. Ter zitting is door de raadsvrouwe van de man verklaard dat er aanvankelijk overeenstemming was tussen partijen. Gelet op het vorenstaande is het hof derhalve van oordeel dat sprake is van een overeenstemming tussen partijen. Het feit dat namens de man uiteindelijk is verklaard dat de partneralimentatie niet in overeenstemming is met zijn draagkracht en dat hij om die reden het echtscheidingsconvenant niet heeft ondertekend, laat naar het oordeel van het hof onverlet dat er sprake is van overeenstemming tussen partijen.
7. Nu het hof van oordeel is dat sprake is van een overeenkomst tussen partijen, is er voor het hof derhalve geen geschilpunt waarover geoordeeld dient te worden, zodat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep.
8. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Bos en Milar, bijgestaan door mr. Vermaas-Koetsier als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2008.