ECLI:NL:GHSGR:2008:BD3266

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
105.012.691/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Nievelt
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 14 mei 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank te Middelburg. De man, verzoeker in hoger beroep, had op 13 februari 2008 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 14 november 2007, waarin onder andere de verdeling van de inboedel en financiële verplichtingen tussen hem en de vrouw waren vastgesteld. De man verzocht het hof om de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking te schorsen, omdat hij een restitutierisico vreesde. Hij stelde dat, indien hij de door de rechtbank opgelegde bedragen aan de vrouw zou betalen, deze niet teruggedraaid konden worden als de beschikking later zou worden vernietigd. De vrouw, verweerster in hoger beroep, ontkende het restitutierisico en bood aan om aanvullende zekerheid te stellen.

Het hof overwoog dat schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad alleen mogelijk is als de tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Het hof concludeerde dat de man niet aannemelijk had gemaakt dat zijn belang bij schorsing zwaarder woog dan het belang van de vrouw bij de uitvoerbaarheid van de beschikking. De enkele stelling van de man over het restitutierisico was onvoldoende, vooral omdat de vrouw had aangeboden om zekerheid te stellen. Het hof wees daarom de verzoeken van de man af en bepaalde dat de behandeling van het hoger beroep op een later moment zou worden voortgezet.

Deze beschikking is gegeven door de rechters A. van Nievelt, F. Fockema Andreae-Hartsuiker en J. van der Burght, bijgestaan door griffier mr. van Elden, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 14 mei 2008
Zaaknummer : 105.012.691/01
Rekestnummer : 374-M-08
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-32
[appellant],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. A.H. Westendorp,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. M.L. Kleyn.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 13 februari 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Middelburg van 14 november 2007 en heeft voorts verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van die beschikking.
Van de zijde van de man is bij het hof op 22 februari 2008 een aanvullend appelschrift ingekomen.
De vrouw heeft op 4 april 2008 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 1 april 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 16 april 2008 is het verzoek wat betreft de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de man, mr. H. Goedegebure, en de advocaat van de vrouw, mr. J.G.G. Wilgers. De man en de vrouw zijn niet verschenen. De raadslieden van partijen hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
- de verdeling van de gemeenschap van inboedel heeft vastgesteld in die zin dat de goederen vermeld op de lijst, gevoegd als productie 7 bij het verzoek van de vrouw, aan de vrouw worden toebedeeld zonder nadere verrekening met de man;
- de man heeft veroordeeld om aan de vrouw een bedrag te betalen van € 15.678,- ter zake van verrekening van de kosten van de huishouding; en
- de man heeft veroordeeld om aan de vrouw een bedrag te betalen van € 11.344,50 ter zake van de overwaarde van de echtelijke woning.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK
1. In geschil is thans de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking.
2. De man verzoekt het hof te bepalen dat de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking wordt geschorst ingevolge artikel 360 Rv, althans subsidiair te bepalen dat aan de tenuitvoerlegging de voorwaarde wordt verbonden dat door de vrouw aanvullende zekerheid wordt gesteld.
3. De vrouw bestrijdt zijn verzoek en verzoekt het hof de vordering van de man af te wijzen.
4. De man stelt dat, indien hij de door de rechtbank opgelegde bedragen aan de vrouw zal betalen, hij een restitutierisico loopt. Hij voert daartoe aan dat de betalingen niet of nauwelijks kunnen worden teruggedraaid als de bestreden beschikking op deze punten wordt vernietigd, nu de vrouw niet met geld kan omgaan en de betaalde bedragen in dat geval waarschijnlijk door haar zullen zijn opgesoupeerd.
5. De vrouw ontkent dat er een restitutierisico is. Anders dan de man stelt is zij in het verleden geen schulden aangegaan. Voorts wijst de vrouw erop dat zij eigenaar is van de onverdeelde helft van de voormalige echtelijke woning. Ten slotte stelt de vrouw dat zij zekerheid kan bieden voor een bedrag van € 15.750,-.
6. Het hof overweegt als volgt. Schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad kan slechts indien tenuitvoerlegging van de betreffende uitspraak misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Daarvan kan sprake zijn indien de bestreden beschikking op een juridische of feitelijke misslag berust of er een noodtoestand ontstaat op grond van na de bestreden beschikking voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden. Van een misslag is het hof, gelet op de bestreden beschikking bezien in samenhang met de huwelijkse voorwaarden die partijen hebben opgemaakt, vooralsnog niet gebleken. Voor het overige is het hof van oordeel dat de man – gelet op hetgeen hij heeft aangevoerd – niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn belang bij schorsing van de uitvoerbaarheid van de beslissing van de rechtbank zwaarder dient te wegen dan het belang van de vrouw bij de uitvoerbaarheid daarvan. De man heeft niet onderbouwd dat er sprake is van een noodtoestand. Dat er volgens de man een restitutierisico bestaat is daartoe onvoldoende. Het hof neemt hiertoe in aanmerking dat de enkele stelling van de man dat de vrouw in het verleden aanzienlijke schulden is aangegaan door de vrouw is weersproken en zij voorts het aanbod heeft gedaan om aanvullende zekerheid te stellen. Gelet hierop ziet het hof evenmin aanleiding het subsidiaire verzoek van de man toe te wijzen.
7. Het hof zal derhalve de verzoeken van de man afwijzen.
BESLISSING
Het hof:
wijst af het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad;
wijst af het verzoek van de man tot aanvullende zekerheidstelling door de vrouw;
bepaalt dat de behandeling van het hoger beroep zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Fockema Andreae-Hartsuiker en van der Burght, bijgestaan door mr. van Elden als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2008.